1. Dan sloegen zij hun kamp tegen hen op en deden de opbrengst van het land teniet, tot waar men bij Gaza komt. En zij lieten in Israël niets over om van te leven: geen schaap, geen rund en geen ezel.
  2. Want zij trokken op met hun vee en hun tenten: zo talrijk als sprinkhanen kwamen zij, zodat men hen en hun kamelen niet kon tellen. En zij kwamen in het land om dat teniet te doen.
  3. Zo verarmde Israël zeer vanwege Midian. Toen riepen de Israëlieten tot de HEERE.
  1. Maar de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE. Toen gaf de HEERE hen over in de hand van Midian, zeven jaar.
  2. Toen Midian de overhand kreeg over Israël, maakten de Israëlieten vanwege Midian voor zichzelf de holen gereed die in de bergen zijn, en de grotten en de bergvestingen.
  3. Want het gebeurde, telkens als Israël gezaaid had, dat Midian optrok. Ook Amalek en de mensen van het oosten trokken tegen hen op.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.