1. Zij trokken uit, en met hen al hun legers: veel volk, zo talrijk als de zandkorrels die aan de oever van de zee zijn, en zeer veel paarden en wagens.
  2. Al deze koningen verzamelden zich, en zij kwamen en sloegen gezamenlijk hun kamp op bij de wateren van Merom om tegen Israël te strijden.
  3. En de HEERE zei tegen Jozua: Wees niet bevreesd voor hen, want morgen om deze tijd zal Ik hen allen als gesneuvelden overgeven voor de ogen van Israël. Van hun paarden moet u de pezen doorsnijden en hun wagens met vuur verbranden.
  1. Het gebeurde daarna, toen Jabin, de koning van Hazor, dit hoorde, dat hij een bode stuurde naar Jobab, de koning van Madon, naar de koning van Simron, naar de koning van Achsaf,
  2. naar de koningen die in het noorden in het Bergland, in de Vlakte ten zuiden van Kinneroth, in het Laagland en in de heuvels van Dor in het westen woonden,
  3. naar de Kanaänieten in het oosten en in het westen, de Amorieten, de Hethieten, de Ferezieten en de Jebusieten in het Bergland en de Hevieten onder aan de Hermon, in het land van Mizpa.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.