1. Kom naar mij toe en help mij, en laten wij Gibeon verslaan, omdat het vrede gesloten heeft met Jozua en de Israëlieten.
  2. Toen verzamelden de vijf koningen van de Amorieten zich en trokken op: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmuth, de koning van Lachis en de koning van Eglon, zij en al hun legers. Zij sloegen hun kamp op bij Gibeon en streden ertegen.
  3. Toen stuurden de mannen van Gibeon boden naar Jozua in het kamp bij Gilgal om te zeggen: Trek uw handen niet af van uw dienaren, kom haastig naar ons toe, en verlos ons, en help ons. Want alle koningen van de Amorieten die in het Bergland wonen, zijn bijeengekomen om tegen ons te strijden.
  1. Het gebeurde, toen Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, gehoord had dat Jozua Ai ingenomen en het met de ban geslagen had, en met Ai en zijn koning hetzelfde gedaan had als hij met Jericho en zijn koning gedaan had, en dat de inwoners van Gibeon vrede met Israël gesloten hadden en in hun midden verbleven,
  2. dat zij zeer bevreesd werden. Gibeon was immers een grote stad, als een van de koninklijke steden. Ja, het was groter dan Ai, en al zijn mannen waren sterk.
  3. Daarom stuurde Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, boden naar Hoham, de koning van Hebron, en naar Piream, de koning van Jarmuth, en naar Jafia, de koning van Lachis, en naar Debir, de koning van Eglon, om te zeggen:
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.