1. gingen ook zij met list te werk. Zij gingen op weg en deden zich voor als gezanten. Zij namen versleten zakken op hun ezels, en versleten, gescheurde en weer dichtgebonden leren wijnzakken.
  2. Ook hadden zij versleten en opgelapte schoenen aan hun voeten, en zij hadden versleten kleren aan, en alle brood van hun proviand was droog en kruimelig.
  3. En zij gingen naar Jozua, naar het kamp in Gilgal, en zij zeiden tegen hem en tegen de mannen van Israël: Wij zijn uit een ver land gekomen. Nu dan, sluit een verbond met ons.
  1. Het gebeurde, toen al de koningen dit hoorden, de koningen die aan deze zijde van de Jordaan waren, in het Bergland, in het Laagland en aan heel de kust van de Grote Zee, tegenover de Libanon: de Hethieten en de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten,
  2. dat zij gezamenlijk bij elkaar kwamen om eensgezind tegen Jozua en tegen Israël te strijden.
  3. Toen de inwoners van Gibeon hoorden wat Jozua met Jericho en Ai gedaan had,
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.