1. En zijn schoonvader, de vader van de jonge vrouw, drong zo bij hem aan dat hij drie dagen bij hem bleef. En zij aten en dronken en overnachtten daar.
  2. Op de vierde dag nu gebeurde het dat zij 's morgens vroeg op waren en dat hij opstond om weg te gaan. Maar de vader van de jonge vrouw zei tegen zijn schoonzoon: Kom eerst op krachten met een stuk brood en daarna kun je weggaan.
  3. Zij gingen dus zitten en zij beiden aten en dronken samen. Toen zei de vader van de jonge vrouw tegen de man: Overnacht toch hier en laat je hart vrolijk zijn.
  1. En het gebeurde in die dagen, toen er in Israël geen koning was, dat er een Levitische man was, die als vreemdeling in een van de uithoeken van het bergland van Efraïm verbleef, die voor zich een vrouw uit Bethlehem in Juda als bijvrouw nam.
  2. Maar zijn bijvrouw bedreef hoererij tegen hem en ging bij hem weg, naar het huis van haar vader in Bethlehem in Juda. En zij bleef daar enige dagen, te weten vier maanden.
  3. En haar man stond op en ging haar achterna om naar haar hart te spreken en haar weer terug te halen. En zijn knecht was bij hem, en een span ezels. En zij liet hem binnen in het huis van haar vader. En toen de vader van de jonge vrouw hem zag, was hij blij hem te ontmoeten.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.