1. Het samenraapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde, werd met gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israƫlieten opnieuw en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven?
  2. Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook.
  3. Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen!
  1. En het gebeurde, toen het volk zich beklaagde, dat het kwaad was in de oren van de HEERE, want de HEERE hoorde het, zodat Zijn toorn ontbrandde. En het vuur van de HEERE brandde onder hen en verteerde, aan de rand van het kamp.
  2. Toen riep het volk tot Mozes, en Mozes bad tot de HEERE, en het vuur doofde.
  3. Daarom gaf hij die plaats de naam Tabera, omdat daar het vuur van de HEERE tegen hen gebrand had.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.