1. Elk bed waarop hij ligt die de vloeiing heeft, is onrein, en elk voorwerp waarop hij zit, is onrein.
  2. Verder moet ieder die zijn bed aanraakt, zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond.
  3. Wie op het voorwerp zit waarop hij zat die de vloeiing heeft, moet zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond.
  1. De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron:
  2. Spreek tot de Israëlieten, en zeg tegen hen: Iedere man die uit zijn geslachtsdeel vloeit, is onrein vanwege zijn vloeien.
  3. Zijn onreinheid vanwege zijn vloeien is namelijk dit: zijn geslachtsdeel laat die vloeiing lopen, óf zijn geslachtsdeel is verstopt geraakt door het vloeien ervan. Dat is zijn onreinheid.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.