1. De wegen van Sion treuren, dalethze zijn zonder feestgangers.Al haar poorten zijn verwoest;haar priesters zuchten.Haar jonge vrouwen zijn bedroefd,en zijzelf – bitter is het haar.
  2. Haar tegenstanders zijn aan het hoofd komen te staan, hehaar vijanden zijn gerust.Want de HEERE heeft haar bedroefdom haar talrijke overtredingen.Haar kleine kinderen zijn in gevangenschapgegaan, vóór de tegenstander uit.
  3. Uit de dochter van Sion trokwawal haar pracht weg.Haar vorsten zijn als herten gewordendie geen weide vinden:krachteloos gingen zijvóór de vervolger uit.
  1. Hoe eenzaam zit zij neer, alephdie stad, eens zo dichtbevolkt!Als een weduwe is zij geworden,zij die groot was onder de heidenvolken.Een vorstin onder de gewestenis verplicht tot herendienst.
  2. Zij weent onophoudelijk in de nacht, bethen haar tranen stromen over haar wangen.Zij heeft geen troosteronder al haar minnaars.Al haar vrienden hebben trouweloos met haar gehandeld;ze zijn haar tot vijanden geworden.
  3. Juda is in ballingschap gegaan vanwege de ellendegimelen vanwege de vele slavenarbeid.Zíj woont onder de heidenvolken,zij vindt geen rust;al haar vervolgers halen haar intussen de nauwe doorgangen.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.