1. Zeg verder tegen hen: Zo zegt de HEERE:Zal men vallen en niet weer opstaan?Of zal men zich afkeren en niet terugkeren?
  2. Waarom heeft dan dit volk, Jeruzalem, zich afgekeerd met een altijddurende afkeer?Zij houden vast aan bedrog, zij weigeren terug te keren.
  3. Ik heb er acht op geslagen en geluisterd:zij spreken wat juist niet behoorlijk is.Er is niemand die berouw heeft over zijn slechtheiddoor te zeggen: Wat heb ik gedaan?Eenieder keert zich af en draaft maar door,als een paard dat zich in de strijd stort.
  1. In die tijd, spreekt de HEERE, zullen zij de beenderen van de koningen van Juda, de beenderen van hun vorsten, de beenderen van de priesters, de beenderen van de profeten en de beenderen van de inwoners van Jeruzalem uit hun graven halen,
  2. en ze uitspreiden voor de zon, voor de maan en voor heel het leger aan de hemel, die zij hebben liefgehad, die zij hebben gediend, die zij achterna zijn gegaan, die zij hebben geraadpleegd en waarvoor zij zich hebben neergebogen. Die zullen niet verzameld en niet begraven worden: als mest op de aardbodem zullen zij zijn.
  3. Dan zal de dood verkozen worden boven het leven door heel het overblijfsel van hen die overgebleven zijn uit dit boosaardige geslacht, op alle plaatsen waar zij overgebleven zijn, waarheen Ik hen verdreven zal hebben, spreekt de HEERE van de legermachten.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.