1. In die dagen en in die tijd, spreekt de HEERE,zullen de Israëlieten komen, zij en de Judeeërs tezamen– al wenend zullen zij hun weg gaan –en zij zullen de HEERE, hun God, zoeken.
  2. Zij zullen vragen naar Sion,hun gezicht gericht op de weg daarheen.Zij zullen komen en bij de HEERE gevoegd wordenmet een eeuwig verbond, het zal niet vergeten worden.
  3. Mijn volk – het waren verloren schapen.Hun herders hadden hen misleid, hen naar de bergen geleid.Zij gingen van berg naar heuvel.Zij vergaten hun rustplaats.
  1. Het woord dat de HEERE gesproken heeft tegen Babel, tegen het land van de Chaldeeën, door de dienst van de profeet Jeremia:
  2. Verkondig onder de heidenvolken, laat het horen,hef een banier omhoog, laat het horen,verberg het niet, zeg: Babel is ingenomen,Bel staat beschaamd, Merodach is verpletterd.Zijn afgoden staan beschaamd, zijn stinkgoden zijn verpletterd.
  3. Want een volk rukt ertegen op vanuit het noorden,en dat zal van zijn land een woestenij maken,zodat er geen inwoner in zal zijn.Van mens tot dier – zij zijn weggevlucht, weggegaan.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.