1. Ík zei echter: Zij zijn maar geringe mensen,zij gedragen zich als dwazen,omdat zij de weg van de HEERE niet kennen,het recht van hun God.
  2. Laat ik naar de aanzienlijken gaanen met hen spreken,want die kennen de weg van de HEERE wel,het recht van hun God.Zij echter hebben samen het juk gebroken,de banden verscheurd.
  3. Daarom zal een leeuw uit het woud hen doden,een wolf van de vlakten zal hen uiteenrijten,terwijl een luipaard op de loer ligt bij hun steden,– al wie daar uitgaat, wordt verscheurd –want hun overtredingen zijn talrijk geworden,machtig veel hun afdwalingen.
  1. Trek rond door de straten van Jeruzalem,kijk toch en let op,zoek op zijn pleinen,of u iemand vindt,of er een is die recht doet,een die betrouwbaarheid nastreeft,dan zal Ik Jeruzalem vergeven.
  2. Als ze zeggen “Zo waar de HEERE leeft”,leggen zij toch een valse eed af.
  3. HEERE, zien Uw ogenniet uit naar betrouwbaarheid?U hebt hen geslagen, maar zij voelden geen pijn.U hebt hen omgebracht, maar zij weigerden vermaning te aanvaarden.Zij hebben hun gezichten harder gemaakt dan een rots,zij hebben geweigerd zich te bekeren.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.