1. Ik zal hen stellen tot een schrikbeeld voor alle koninkrijken van de aarde, vanwege Manasse, de zoon van Hizkia, de koning van Juda, om wat hij in Jeruzalem gedaan heeft.
  2. Want wie heeft medelijden met u, Jeruzalem?Wie betuigt u zijn medeleven,wie zal van de weg afgaan om te vragennaar uw welstand?
  3. Ú hebt Mij verlaten,spreekt de HEERE,u ging achterwaarts.Daarom strek Ik Mijn hand tegen u uit, Ik richt u te gronde,Ik ben het berouw hebben moe.
  1. De HEERE zei tegen mij: Al stond Mozes of Samuel voor Mijn aangezicht, dan nog zou Mijn ziel niet met dit volk van doen willen hebben. Stuur hen van voor Mijn aangezicht weg, laten zij weggaan!
  2. En het zal gebeuren, wanneer zij tegen u zeggen: Waar moeten wij naartoe gaan? dat u tegen hen moet zeggen: Zo zegt de HEERE:Wie bestemd is voor de dood, naar de dood;wie bestemd is voor het zwaard, naar het zwaard;wie bestemd is voor de honger, naar de honger;en wie bestemd is voor de gevangenis, naar de gevangenis.
  3. Ik zal hen op vier manieren straffen, spreekt de HEERE: door het zwaard om hen te doden, door de honden om hen weg te slepen, door de vogels in de lucht en de dieren op de aarde om hen te verslinden en te gronde te richten.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.