1. Allen plegen zij overspel,zij zijn als een oven,opgestookt door een bakker,die pas ophoudt met stokenals het deeg dat hij gekneed heeft, gezuurd is.
  2. Op de dag van onze koningmaken de vorsten hem ziek met de gloed van wijn.Hij reikt spotters de hand.
  3. Als zij naderbijkomen, is hun hart in hun arglist als een oven;heel de nacht sluimert hun woede,'s morgens ontbrandt die als een laaiend vuur.
  1. Zodra Ik Israël genees,worden de ongerechtigheid van Efraïmen de slechte daden van Samaria openbaar,want zij plegen bedrog.Een dief breekt in,een roversbende plundert op de straat.
  2. Maar zij zeggen niet in hun hartdat Ik al hun kwaad in gedachten houd.Nu dan, hun daden omringen hen,ze zijn voor Mijn aangezicht bedreven.
  3. Met hun slechte daden verblijden zij de koning,met hun leugens de vorsten.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.