1. Zij waren de stad uitgegaan en nog niet ver gekomen, toen Jozef tegen hem die over zijn huis ging, zei: Sta op en achtervolg die mannen. Als u ze ingehaald hebt, moet u tegen hen zeggen: Waarom hebt u kwaad voor goed vergolden?
  2. Is dit niet de beker waaruit mijn heer drinkt en waarmee hij dingen met zekerheid kan waarnemen? U hebt slecht gehandeld met wat u gedaan hebt.
  3. En hij haalde hen in en sprak deze woorden tot hen.
  1. Hij gebood degene die over zijn huis ging: Vul de zakken van deze mannen met voedsel, zoveel als ze kunnen dragen, en stop ieders geld boven in zijn zak.
  2. En mijn beker, de zilveren beker, moet u boven in de zak van de jongste leggen, samen met het geld voor zijn koren. Hij handelde in overeenstemming met de woorden van Jozef, die hij gesproken had.
  3. 's Morgens, toen het licht werd, liet men de mannen gaan, hen en hun ezels.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.