1. En Abraham besneed zijn zoon Izak, toen die acht dagen oud was, zoals God hem geboden had.
  2. Abraham was honderd jaar oud, toen zijn zoon Izak hem geboren werd.
  3. Sara zei: God heeft mij doen lachen; ieder die het hoort, zal met mij meelachen.
  1. De HEERE nu zag om naar Sara zoals Hij gezegd had; de HEERE deed bij Sara zoals Hij gesproken had.
  2. Sara werd zwanger en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, op de vastgestelde tijd die God hem genoemd had.
  3. Abraham gaf zijn zoon die hem geboren was, die Sara hem gebaard had, de naam Izak.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.