1. Abimelech was echter nog niet tot haar genaderd. Daarom zei hij: Heere, wilt U dan echt een onschuldig volk doden?
  2. Heeft hij mij zelf niet gezegd: Zij is mijn zuster. En zij, ook zijzelf heeft gezegd: Hij is mijn broer. Met een oprecht hart en zuivere handen heb ik dit gedaan.
  3. God zei tegen hem in de droom: Ik weet ook dat u dit met een oprecht hart gedaan hebt. Ik heb u ook ervan weerhouden tegen Mij te zondigen en daarom heb Ik u niet toegelaten haar aan te raken.
  1. Abraham trok vandaar naar het Zuiderland en woonde tussen Kades en Sur, en hij verbleef als vreemdeling in Gerar.
  2. Abraham zei van zijn vrouw Sara: Zij is mijn zuster. Toen stuurde Abimelech, de koning van Gerar, een bode en haalde Sara weg.
  3. Maar God kwam in een nachtelijke droom bij Abimelech en zei tegen hem: Zie, u gaat sterven vanwege de vrouw die u genomen hebt, want zij is met een man getrouwd!
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.