1. Toen zei de koning van Egypte tegen hen: Waarom, Mozes en Aäron, houdt u het volk van zijn werk af? Ga naar uw dwangarbeid!
  2. Verder zei de farao: Zie, de bevolking van het land is nu al zo talrijk, zou u hen dan willen laten rusten van hun dwangarbeid?
  3. Daarom gaf de farao op diezelfde dag het bevel aan de slavendrijvers onder het volk en de voormannen ervan:
  1. Daarna kwamen Mozes en Aäron en zeiden tegen de farao: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Laat Mijn volk gaan om voor Mij een feest te vieren in de woestijn.
  2. Maar de farao zei: Wie is de HEERE, naar Wiens stem ik zou moeten luisteren door Israël te laten gaan? Ik ken de HEERE niet en ik zal Israël ook niet laten gaan.
  3. Toen zeiden zij: De God van de Hebreeën is naar ons toe gekomen. Laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn ingaan, zodat wij de HEERE, onze God, offers kunnen brengen; anders zal Hij ons treffen met de pest of met het zwaard.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.