1. Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen. Het volk moet eropuit gaan en de per dag benodigde hoeveelheid verzamelen, zodat Ik het op de proef kan stellen of het naar Mijn wet wandelt of niet.
  2. En op de zesde dag moet het zó zijn dat zij bereiden wat zij binnenbrengen, en dat zal het dubbele zijn van wat zij dagelijks verzamelen.
  3. Toen zeiden Mozes en Aäron tegen al de Israëlieten: Vanavond nog zult u weten dat de HEERE u uit het land Egypte geleid heeft,
  1. Zij braken op uit Elim en heel de gemeenschap van de Israëlieten kwam in de woestijn Sin, die tussen Elim en de Sinaï ligt. Dat was op de vijftiende dag van de tweede maand nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken.
  2. En heel de gemeenschap van de Israëlieten morde tegen Mozes en tegen Aäron in de woestijn.
  3. De Israëlieten zeiden tegen hen: Och, waren wij maar door de hand van de HEERE gestorven in het land Egypte, toen wij bij de vleespotten zaten en brood aten tot verzadiging toe! Want u hebt ons uitgeleid naar deze woestijn om heel deze gemeente van honger te laten sterven.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.