1. Al gingen zij voor hun vijanden uit in gevangenschap,daar zou Ik het zwaard opdracht geven hen te doden.Ik zal Mijn ogen op hen richtenten kwade en niet ten goede.
  2. De Heere, de HEERE van de legermachten,Die het land aanraakt, zodat het wegsmelten al zijn inwoners rouw bedrijven,omdat het in zijn geheel stijgen zal als de Nijl,en wegzinken als de rivier van Egypte;
  3. Hij, Die Zijn opperzalen in de hemel bouwdeen Zijn gewelf op de aarde grondvestte,Hij, Die het water van de zee riepen uitgoot over het aardoppervlak:HEERE is Zijn Naam.
  1. Ik zag de Heere staan bij het altaar, en Hij zei:Sla tegen het kapiteel,zodat de drempels beven,en breek ze stuk op het hoofd van hen allen.En wie van hen overblijft, dood Ik met het zwaard.Niemand van hen die vluchten, zal ontvluchten,en niemand van hen die ontkomen, zal gered worden.
  2. Al drongen zij door tot in de hel,Mijn hand zou hen vandaar weghalen;en al stegen zij naar de hemel op,Ik zou hen vandaar doen neerdalen.
  3. Al verscholen zij zich op de top van de Karmel,Ik zou hen opsporen om hen daar weg te halen;en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen op de zeebodem,daar zou Ik een slang opdracht geven hen te bijten.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.