Vervolgens verzamelde David de nakomelingen van Aäron en de Levieten.
Van de zonen van Kahath was Uriël de leider, en van zijn broeders waren er honderdtwintig.
Van de zonen van Merari was Asaja de leider, en van zijn broeders waren er tweehonderdtwintig.
David bouwde voor zichzelf huizen in de stad van David; en hij maakte voor de ark van God een plaats gereed, en zette er een tent voor op.
Toen zei David: Niemand mag de ark van God dragen dan alleen de Levieten, want hen heeft de HEERE gekozen om de ark van God te dragen en Hem tot in eeuwigheid te dienen.
Verder riep David heel Israël bijeen in Jeruzalem om de ark van de HEERE op te halen en die op zijn plaats te brengen, die hij ervoor gereedgemaakt had.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.