15 June 2025 Liturgie 15-06-2025 09:30

Voorganger prop. J.A. de Kruijf uit Oud-Alblas
Voorzang:
Psalm 79 vers: 4
  1. Gedenk niet meer aan 't kwaad, dat wij bedreven;
    Onz' euveldaad word' ons uit gunst vergeven;
    Waak op, o God, en wil van verder lijden
    Ons klein getal door Uwe kracht bevrijden.
    Help ons, barmhartig HEER,
    Uw groten naam ter eer;
    Uw trouw koom' ons te stade;
    Verzoen de zware schuld,
    Die ons met schrik vervult;
    Bewijs ons eens genade! 
Psalm 25 vers: 2
  1. HEER, ai, maak mij Uwe wegen,
    Door Uw woord en Geest bekend;
    Leer mij, hoe die zijn gelegen,
    En waarheen G' Uw treden wendt,
    Leid mij in Uw waarheid, leer
    IJv'rig mij Uw wet betrachten;
    Want Gij zijt mijn heil, o HEER,
    'k Blijf U al den dag verwachten.
Psalm 25 vers: 3
  1. Denk aan't vaderlijk meêdogen,
    HEER, waarop ik biddend pleit;
    Milde handen, vriend'lijk' ogen,
    Zijn bij U van eeuwigheid.
    Sla de zonden nimmer ga,
    Die mijn jonkheid heeft bedreven;
    Denk aan mij toch in genâ,
    Om Uw goedheid eer te geven. 
Heilig Avondmaal

Geliefden in den Heere Jezus Christus, hoort aan de woorden der inzetting van het Heilig Avondmaal van onzen Heere Jezus Christus, welke ons beschrijft de Heilige Apostel Paulus, 1 Kor. 11 :23-29.
‘Ik heb van den Heere ontvangen hetgeen ik u ook overgegeven heb, dat de Heere Jezus, in den nacht, in welken Hij verraden werd, het brood nam, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: neemt, eet; dat is mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks (nam) Hij ook den drinkbeker, na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het nieuwe Testament in mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken. zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt. Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet, of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. Maar de mens beproeve zichzelf, en ete alzo van het brood, en drinke van den drinkbeker; want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.’ Opdat wij nu tot onzen troost des Heeren Avondmaal mogen houden is ons voor alle dingen nodig dat wij ons te voren recht beproeven; ten andere, dat wij het tot dat einde richten, waartoe het de Heere Christus verordineerd en ingesteld heeft, namelijk, tot zijn gedachtenis. De waarachtige beproeving van onszelf bestaat in deze drie stukken:
Ten eerste, bedenke een iegelijk bij zichzelf zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelf mishage, en zich voor God verootmoedige; aangezien de toorn Gods tegen de zonde zo groot is, dat Hij die (eer dat Hij die ongestraft liet blijven) aan zijn lieven Zoon Jezus Christus, met den bitteren en smadelijken dood des kruises gestraft heeft.
Ten andere, onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte van God gelooft, dat hem al zijn zonden, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus, vergeven zijn; en de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigen toegerekend en geschonken is, ja, zo volkomen, alsof hij zelf in eigen persoon, voor al zijn zonden betaald, en alle gerechtigheid volbracht had.
Ten derde, onderzoeke een iegelijk zijn consciëntie, of hij ook gezind is, voortaan met zijn ganse leven, waarachtige dankbaarheid jegens God den Heere te bewijzen, en voor het aangezicht Gods oprechtelijk te wandelen, insgelijks of hij zonder enige geveinsdheid alle vijandschap, haat en nijd van harte afleggende, een ernstig voornemen heeft, om van nu voortaan in waarachtige liefde en enigheid met zijn naasten te leven. Allen dan, die alzo gezind zijn, wil God gewisselijk in genade aannemen, en voor waardige medegenoten van de tafels zijns Zoons Jezus Christus houden. Daarentegen die dit getuigenis in hun harten niet gevoelen, die eten en drinken zichzelf een oordeel. a Waarom wij ook, naar het bevel van Christus en van den Apostel Paulus, allen, die zich met deze navolgende ergerlijke zonden besmet weten, vermanen van de tafel des Heeren zich te onthouden; en hun verkondigen, dat zij geen deel in het Rijk van Christus hebben; als daar zijn: alle afgodendienaars;
allen, die verstorven heiligen, engelen of andere schepselen aanroepen;
allen, die den beelden eer aandoen;
alle tovenaars en waarzeggers, die vee of mensen, mitsgaders andere dingen zegenen, en die aan zulke zegening geloof hechten;
alle verachters van God, en zijn Woord, en van de Heilige Sacramenten;
alle Godslasteraars;
allen die tweedracht, secten en muiterij in de kerken en wereldlijke regeringen begeren aan te richten;
alle meinedigen;
allen, die hun ouderen en Overheden ongehoorzaam zijn;
alle doodslagers, kijvers en die in haat en nijd tegen hun naaste leven;
alle echtbrekers, hoereerders, dronkaards, dieven, woekeraars, rovers, spelers, gierigaards, en al degenen, die een ergerlijk leven leiden. Deze allen, zolang zij in zulke zonden blijven, zullen zich van deze spijze (welke Christus alleen voor zijn gelovigen verordineerd heeft) onthouden, opdat hun gericht en hun verdoemenis niet des te zwaarder worde. Maar dit wordt ons, zeer geliefde broeders en zusters in den Heere, niet voorgehouden, om de verslagen harten der gelovigen kleinmoedig te maken, alsof niemand tot het Heilig Avondmaal des Heeren gaan mocht, dan die zonder enige zonde ware. Want wij komen niet tot dit Avondmaal, om daarmede te betuigen, dat wij in onszelf volkomen en rechtvaardig zijn; maar integendeel, aangezien wij ons leven buiten ons zelf in Jezus Christus zoeken, zo bekennen wij daarmede, dat wij midden in den dood liggen. Daarom, al is het, dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk: dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook met zulken ijver om God te dienen niet begeven, als wij schuldig zijn; maar dagelijks met de zwakheid van ons geloof, en de boze lusten van ons vlees te strijden hebben; nochtans, desniettegenstaande, overmits ons (door de genade des Heiligen Geestes) zulke gebreken van harte leed zijn, en wij begeren tegen ons ongeloof te strijden, en naar alle geboden Gods te leven; zo zullen wij gewis en zeker zijn, dat geen zonde, noch zwakheid die nog (tegen onzen wil) in ons overgebleven is, ons kan hinderen, dat ons God niet in genade zou aannemen, en alzo dezer hemelse spijze en drank waardig en deelachtig maken.

Psalm 25 vers: 5 en 7
  1. Lout're goedheid, liefdekoorden,
    Waarheid zijn des HEEREN paân
    Hun, die Zijn verbond en woorden,
    Als hun schatten, gadeslaan.
    Wil mij, Uwen naam ter eer;
    Al mijn euveldaân vergeven!
    Ik heb tegen U, o HEER,
    Zwaar en menigmaal misdreven. 
  1. Gods verborgen omgang vinden
    Zielen, waar Zijn vrees in woont;
    't Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,
    Naar Zijn vreêverbond, getoond.
    d' Ogen houdt mijn stil gemoed
    Opwaarts, om op God te letten;
    Hij, die trouw is, zal mijn voet
    Voeren uit der bozen netten. 
Kolossenzen 2: 4 - 4
  1. En dit zeg ik, opdat niet iemand u misleide met beweegredenen, die een schijn hebben.
Kolossenzen 2: 14 - 14
  1. Uitgewist hebbende het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, hetwelk, zeg ik, enigerwijze ons tegen was, en heeft datzelve uit het midden weggenomen, hetzelve aan het kruis genageld hebbende;
Kolossenzen 3: 1 - 15
  1. Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechter hand Gods.
  2. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn.
  3. Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God.
  4. Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.
  5. Doodt dan uw leden, die op de aarde zijn, namelijk hoererij, onreinigheid, schandelijke beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst.
  6. Om welke de toorn Gods komt over de kinderen der ongehoorzaamheid;
  7. In dewelke ook gij eertijds hebt gewandeld, toen gij in dezelve leefdet.
  8. Maar nu legt ook gij dit alles af, namelijk gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uwen mond.
  1. Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken,
  2. En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft;
  3. Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije; maar Christus is alles en in allen.
  4. Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid;
  5. Verdragende elkander, en vergevende de een den anderen, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo.
  6. En boven dit alles doet aan de liefde, dewelke is de band der volmaaktheid.
  7. En de vrede Gods heerse in uw harten, tot welken gij ook geroepen zijt in een lichaam; en weest dankbaar.
Psalm 86 vers: 3 en 6
  1. HEER, door goedheid aangedreven,
    Zijt Gij mild in 't schuldvergeven.
    Wie U aanroept in den nood,
    Vindt Uw gunst oneindig groot.
    HEER, neem mijn gebed ter oren;
    Wil naar mijne smeking horen;
    Merk, naar Uw goedgunstigheên,
    Op de stem van mijn gebeên. 
  1. Leer mij naar Uw wil te hand'len,
    'k Zal dan in Uw waarheid wand'len;
    Neig mijn hart, en voeg het saâm
    Tot de vrees van Uwen naam.
    HEER, mijn God, ik zal U loven,
    Heffen 't ganse hart naar boven;
    'k Zal Uw naam en majesteit
    Eren tot in eeuwigheid. 
Tekst: Kolossenzen 2: 6 en 7
Psalm 143 vers: 10
  1. Leer mij, o God van zaligheden,
    Mijn leven in Uw dienst besteden;
    Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand;
    Uw goede Geest bestier' mijn schreden,
    En leid' mij in een effen land. 
Psalm 27 vers: 3 en 5
  1. Och, mocht ik, in die heilige gebouwen,
    De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog,
    Zijn lieflijkheid en schonen dienst aanschouwen!
    Hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog.
    Want God zal mij, opdat Hij mij beschutt',
    In ramp en nood versteken in Zijn hut;
    Mij bergen in't verborgen van Zijn tent,
    en op een rots verhogen uit d' ellend'. 
  1. Mijn hart zegt mij, o HEER ,van Uwentwegen:
    Zoek door gebeên met ernst Mijn aangezicht,
    Dat wil, dat zal ik doen; ik zoek den zegen
    Alleen bij U, o bron, van troost en licht!
    Verberg toch niet Uw oog van mij, o HEER!
    Ik ben Uw knecht, zie niet in toorne neer.
    Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet.
    O God mijns heils, begeef, verlaat mij niet.