17 November 2024 Liturgie 17-11-2024 18:30

Voorganger ds. J. Lohuis uit Scherpenisse
Voorzang:
Psalm 46 vers: 1
  1. God is een toevlucht voor de Zijnen,
    Hun sterkt', als zij door droefheid kwijnen;
    Zij werden steeds Zijn hulp gewaar,
    In zielsbenauwdheid, in gevaar;
    Dies zal geen vrees ons doen bezwijken,
    Schoon d' aard' uit hare plaats mocht wijken;
    Schoon 't hoogst gebergt', uit zijne steê,
    Verzet wierd in het hart der zee. 
Psalm 118 vers: 5 en 6
  1. Toen ik de heid'nen aan zag rukken,
    Heb ik in 's HEEREN kracht gestreên;
    Ik hieuw z' in 's HEEREN naam aan stukken,
    Vertrouwend' op dien naam alleen.
    Ik kon noch voor- noch rugwaarts keren,
    Omringd, ja gans omringd ter dood;
    Ik sloeg hen in den naam des HEEREN,
    Die mij goedgunstig bijstand bood. 
  1. Zij hadden mij omringd als bijen,
    Maar zijn als doornenvuur vergaan;
    'k Mocht hen in 's HEEREN kracht bestrijen,
    In 's HEEREN naam hen gans verslaan.
    Gij hadt m', o vijand, hard gestoten,
    Tot vallens toe mij onderdrukt;
    De HEER bewaart Zijn gunstgenoten;
    De HEER heeft zelf mij uitgerukt. 
Psalm 136 vers: 2 en 3
  1. Looft den groten God, Wiens troon
    Hoger rijst dan die der goôn;
    Want Zijn gunst, alom verspreid,
    Zal bestaan in eeuwigheid. 
  1. Looft der heren Opperheer;
    Buigt u need'rig voor Hem neer;
    Want Zijn gunst, alom verspreid,
    Zal bestaan in eeuwigheid. 
Psalm 36 vers: 1 en 3
  1. Het trots gedrag des bozen doet
    Mij spreken in 't beklemd gemoed:
    Gods vrees is uit zijn ogen,
    Wijl hij zolang zichzelven vleit,
    Tot God zijn ongerechtigheid
    Niet langer kan gedogen.
    Bedrog en onrecht spreekt zijn mond:
    't Verstand laat na, den waren grond
    Van 't weldoen op te merken;
    Des nachts is't kwaad zijn overleg;
    Hij stelt zich op een bozen weg,
    En schuwt geen snode werken. 
  1. Bij U, HEER, is de levensbron;
    Uw licht doet, klaarder dan de zon,
    Ons 't heuglijk licht aanschouwen.
    Wees, die U kennen, mild en goed,
    En toon d' oprechten van gemoed
    Uw recht, waar z' op vertrouwen.
    Dat mij nooit trotse voet vertrapp',
    Noch boze hand in ballingschap
    Ellendig om doe zwerven.
    Daar zijn de werkers van het kwaad
    Gevallen in een jammerstaat,
    Waarin zij hulp'loos sterven. 
Psalm 59 vers: 10
  1. Ik zal, omdat G' in bange dagen
    Mijn toevlucht waart, van U gewagen;
    Van U, mijn sterkte, zij mijn zang
    En snarenspel, mijn leven lang.
    Ik heb in nood, aan God verbonden,
    In Hem mijn hoog vertrek gevonden;
    In God, wiens goedertierenheid
    Zich over mij heeft uitgebreid. 
Psalm 121 vers: 1
  1. 'k Sla d' ogen naar 't gebergte heen,
    Vanwaar ik dag en nacht
    Des Hoogsten bijstand wacht.
    Mijn hulp is van den HEER alleen,
    Die hemel, zee en aarde
    Eerst schiep, en sinds bewaarde. 
Genesis 2: 18 - 25
  1. Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.
  2. Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zo als Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.
  3. Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor den mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware.
  4. Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees.
  1. En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam.
  2. Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.
  3. Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn.
  4. En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet.
Genesis 2: 1 - 6
  1. Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir.
  2. Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.
  3. En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken.
  1. Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte.
  2. En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.
  3. Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den gansen aardbodem.
Efeziërs 6: 10 - 20
  1. Voorts, mijn broeders, wordt krachtig in den Heere, en in de sterkte Zijner macht.
  2. Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels.
  3. Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.
  4. Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven.
  5. Staat dan, uw lenden omgord hebbende met de waarheid, en aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid;
  6. En de voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evangelie des vredes;
  1. Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen des bozen zult kunnen uitblussen.
  2. En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord.
  3. Met alle bidding en smeking, biddende te allen tijd in den Geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen;
  4. En voor mij, opdat mij het Woord gegeven worde in de opening mijns monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken;
  5. Waarover ik een gezant ben in een keten, opdat ik in hetzelve vrijmoediglijk moge spreken, gelijk mij betaamt te spreken.