06 July 2025 Liturgie zondagmorgen 6 juli 2025

ds J. van Vulpen
Genesis 19: 14m
Stil gebed
Mededelingen
Votum en groet
Psalm 103 vers: 10 en 11
  1. De HEER heeft Zich, als d' allerhoogste Koning,
    Een troon gevest in Zijne hemelwoning;
    Zijn koninkrijk heerst over 't wereldrond.
    Looft, looft, den HEER, gij Zijne legermachten,
    Gij eng'len, die Hem dient met heldenkrachten,
    En vaardig past op 't woord van Zijnen mond. 
  1. Looft, looft, den HEER, gij Zijne legerscharen,
    Wier lust het is, op Zijnen wenk te staren.
    Dat hemel, aard', en zee, en berg, en dal,
    Hoe ver men ook Zijn schepter ziet regeren,
    Nu Zijnen naam en grote deugden eren;
    En gij, mijn ziel, loof gij Hem bovenal. 
Wetslezing: Exodus 20: 1 - 17
Psalm 119 vers: 10
  1. Ik ben, o HEER, een vreemd'ling hier beneên;
    Laat Uw geboôn op reis mij niet ontbreken,
    Daar mijne ziel, omringd door duisterheên,
    Zo dikwijls van verlangen is bezweken,
    Om U te zien ter hoge vierschaar treên,
    Tot straf van hen, die snood zijn afgeweken. 
Genesis 19: 12 - 29
  1. Toen zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt gij hier nog meer? een schoonzoon, of uw zonen, of uw dochteren, en allen, die gij hebt in deze stad, breng uit deze plaats;
  2. Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven.
  3. Toen ging Lot uit, en sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochteren nemen zouden, en zeide: Maakt u op, gaat uit deze plaats; want de HEERE gaat deze stad verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen als jokkende.
  4. En als de dageraad opging, drongen de engelen Lot aan, zeggende: Maak u op, neem uw huisvrouw, en uw twee dochteren, die voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer stad niet omkomt.
  5. Maar hij vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren, om de verschoning des HEEREN over hem; en zij brachten hem uit, en stelden hem buiten de stad.
  6. En het geschiedde als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij: behoud u om uws levens wil; zie niet achter u om, en sta niet op deze ganse vlakte; behoud u naar het gebergte heen, opdat gij niet omkomt.
  7. En Lot zeide tot hen: Neen toch, Heere!
  8. Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, opdat mij niet misschien dat kwaad aankleve, en ik sterve!
  9. Ziet toch, deze stad is nabij, om derwaarts te vluchten, en zij is klein; laat mij toch derwaarts behouden worden (is zij niet klein?) opdat mijn ziel leve.
  1. En Hij zeide tot hem: Zie, Ik heb uw aangezicht opgenomen ook in deze zaak, dat Ik deze stad niet omkere waarvan gij gesproken hebt.
  2. Haast, behoud u derwaarts; want Ik zal niets kunnen doen, totdat gij daarhenen ingekomen zijt. Daarom noemde men den naam dezer stad Zoar.
  3. De zon ging op boven de aarde, als Lot te Zoar inkwam.
  4. Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel.
  5. En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands.
  6. En zijn huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar.
  7. En Abraham maakte zich deszelven morgens vroeg op, naar de plaats, waar hij voor het aangezicht des HEEREN gestaan had.
  8. En hij zag naar Sodom en Gomorra toe, en naar het ganse land van die vlakte; en hij zag, en ziet, er ging een rook van het land op, gelijk de rook eens ovens.
  9. En het geschiedde, toen God de steden dezer vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot uit het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden, in welke Lot gewoond had.
Gebed en voorbede
Inzameling van de gaven
Psalm 7 vers: 4, 5, 6 en 9
  1. Zo zullen zich gehele scharen
    Van volken om U heen vergâren
    Beklim dan, boven dit gewoel,
    Uw hemeltroon, Uw rechterstoel.
    De HEER zal al de volken richten,
    En 't onrecht voor het recht doen zwichten:
    Geef dan, o HEER, dat voor elks oog
    Mijn recht en vroomheid blijken moog'. 
  1. Laat toch het kwaad der goddelozen
    Een einde nemen, straf de bozen;
    Maar sterk Uw volk, dat hulp behoeft,
    Gij, die elks hart en nieren proeft.
    Laat vrij voor U mijn vijand vrezen,
    Voor U, rechtvaardig Opperwezen;
    Bij U, mijn Bondgod, is mijn schild,
    Die 't vroom gemoed behouden wilt. 
  1. God, die op 't recht Zijn troon wil stichten,
    God is rechtvaardig in Zijn richten.
    En toont Zijn gramschap dag aan dag.
    Bestrijdt de mens Zijn hoog gezag;
    Blijft hij zich tegen Hem verzetten,
    God zal Zijn glinst'rend wraakzwaard wetten;
    Hij kromt en spant alreê Zijn boog;
    En dreigt met pijlen van omhoog. 
  1. Ik zal het eeuwig Wezen prijzen,
    Zijn recht de schuldig' eer bewijzen,
    En zingen 's Allerhoogsten lof,
    Met psalmen, tot in 't hemelhof. 
Prediking - Gen. 19 : 14m

Thema: Geloof in woord én daad
1. gehoord
2. gehoorzaamd
3. geloofd

Psalm 86 vers: 2 en 3
  1. Wie toch is, als Gij, weldadig?
    Wees mij dan, o HEER, genadig;
    Want mijn roepen en geklag
    Klimt tot U den gansen dag.
    Wil de ziel Uws knechts verblijden;
    Ondersteun hem in zijn lijden;
    Want ik hef mijn hart en oog,
    Trouwe God, tot U omhoog. 
  1. HEER, door goedheid aangedreven,
    Zijt Gij mild in 't schuldvergeven.
    Wie U aanroept in den nood,
    Vindt Uw gunst oneindig groot.
    HEER, neem mijn gebed ter oren;
    Wil naar mijne smeking horen;
    Merk, naar Uw goedgunstigheên,
    Op de stem van mijn gebeên. 
Dankgebed
Psalm 147 vers: 2 en 3
  1. Hij heelt gebrokenen van harte,
    En Hij verbindt z' in hunne smarte,
    Die, in hun zonden en ellenden,
    Tot Hem zich ter genezing wenden.
    Hij telt het groot getal der starren,
    Die 't scherpst gezicht op aard' verwarren.
    Hij roept dat talloos heir te zamen,
    En noemt die alle bij haar namen. 
  1. Zeer groot is onze HEER, vol krachten;
    Onpeilbaar diep zijn Gods gedachten,
    Daar Zijn verstand, nooit af te meten,
    Ver overtreft al wat wij weten.
    Zachtmoedigen wil Hij bewaren,
    Hij houdt ze staand' in hun gevaren;
    Maar goddelozen doet Hij bukken,
    Bezwijken onder d' ongelukken. 
Zegen
Vragen preekbespreking:

1. Heeft u nog vragen over de preek? Waren er dingen onduidelijk? Praat daar samen over.
2. Als u nadenkt over het oordeel dat de stad Sodom treft, dat is heel ernstig. Wat heeft dat u persoonlijk te zeggen?
3. Hoe vind u de reactie van de schoonzoons? Zou dat ook onze reactie kunnen zijn?
4. Lot zit vast aan Sodom. Hij moet eruit gesleept worden. Lijkt u op Lot?
5. Op welke manier wordt u uit de wereld gesleept? En hoe reageert u daarop?
6. Ze moeten ver weg gaan, maar Lot vraagt of hij naar Zoar mag. Wat vind u daarvan?
7. God staat het toe dat ze naar Zoar gaan. Wat zegt dat over wie de Heere God is?
8. Lots vrouw vertrekt Sodom, maar komt niet in Zoar. Waarom kijkt ze om?
9. Lijkt u misschien op de vrouw van Lot? En wat kunt u daartegen doen?