Juicht, o volken, juicht;
Handklapt, en betuigt
Onzen God uw vreugd;
Weest te zaâm verheugd;
Zingt des Hoogsten eer;
Buigt u voor Hem neer.
Alles ducht Zijn kracht;
Alles vreest Zijn macht;
Zijne Majesteit
Maakt haar heerlijkheid,
Over 't rond der aard',
Wijd en zijd vermaard.�
God vaart, voor het oog,
Met gejuich omhoog;
't Schel bazuingeluid
Galmt Gods glorie uit.
Heft den lofzang aan,
Zingt Zijn wonderdaân,
Zingt de schoonste stof,
Zingt des Konings lof
Met een zuiv'ren galm,
Met een blijden psalm;
Hij, de Vorst der aard',
Is die hulde waard.
Psalm 24 vers: 4 en 5
Verhoogt, o poorten, nu den boog;
Rijst, eeuw'ge deuren, rijst omhoog;
Opdat de Koning in moog' rijden.
Wie is die Vorst, zo groot in eer?
't Is God, d' almachtig' Opperheer;
't Is God, geweldig in het strijden.
Verhoogt, o poorten, nu den boog;
Rijst, eeuw'ge deuren, rijst omhoog;
Opdat g' uw Koning moogt ontvangen.
Wie is die Vorst, zo groot in kracht?
't Is't Hoofd van 's hemels legermacht;
Hem eren wij met lofgezangen.
Psalm 150 vers: 1
Looft God, looft Zijn naam alom;
Looft Hem in Zijn heiligdom;
Looft des HEEREN grote macht,
In den hemel Zijner kracht;
Looft Hem, om Zijn mogendheden,
Looft Hem, naar zo menig blijk
Van Zijn heerlijk koninkrijk,
Voor Zijn troon en hier beneden.
Psalm 68 vers: 9 en 10
Gods wagens, boven 't luchtig zwerk,
Zijn tien- en tienmaal duizend sterk,
Verdubbeld in getalen.
Bij hen is Zijne Majesteit,
Een Sinaï in heiligheid,
Omringd van bliksemstralen.
Gij voert ten hemel op, vol eer;
De kerker werd Uw buit, o HEER!
Gij zaagt Uw strijd bekronen
Met gaven, tot der mensen troost,
Opdat zelfs 't wederhorig kroost
Altijd bij U zou wonen.
Geloofd zij God met diepst ontzag!
Hij overlaadt ons, dag aan dag,
Met Zijne gunstbewijzen.
Die God is onze zaligheid;
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons 't eeuwig, zalig leven;
Hij kan, èn wil, èn zal in nood,
Zelfs bij het naad'ren van den dood,
Volkomen uitkomst geven.
Psalm 23 vers: 1, 2 en 3
De God des heils wil mij ten Herder wezen;
'k Heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vrezen.
Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden,
Aan d' oevers van zeer stille waat'ren leiden.
Hij sterkt mijn ziel; richt, om Zijn naam, mijn treden
In 't effen spoor van Zijn gerechtigheden.
Ik vrees niet, neen, schoon ik door duistre dalen;
In doodsgevaar, bekommerd om moest dwalen,
Gij blijft mij bij in alle tegenspoeden;
Uw stok en staf zal mij altoos behoeden.
Gij troost mijn ziel, en richt, in mededogen,
De tafel aan, voor mijner haat'ren ogen.
Gij zalft mijn hoofd; Gij doet mijn blijdschap groeien,
En van Uw heil mijn beker overvloeien.
Het zalig goed, mij door Uw gunst gegeven,
Verlaat mij niet, maar volgt mij al mijn leven;
Zodat ik in het heilig huis des HEEREN,
Een lange reeks van dagen, blijf verkeren.
Psalm 73 vers: 13
Wien heb ik nevens U omhoog?
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
Op aarde nevens U toch lusten?
Niets is er, waar ik in kan rusten.
Bezwijkt dan ooit, in bitt're smart
Of bangen nood, mijn vlees en hart,
Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed
Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.
Lukas 24: 44 - 53
En Hij zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk dat het alles moest vervuld worden, wat van Mij geschreven is in de Wet van Mozes, en de Profeten, en Psalmen.
Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden.
En zeide tot hen: Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derden dage.
En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden, onder alle volken, beginnende van Jeruzalem.
En gij zijt getuigen van deze dingen.
En ziet, Ik zende de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte.
En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanie, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen.
En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel.
En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap.
En zij waren allen tijd in den tempel, lovende en dankende God. Amen.