23 February 2025 Liturgie 23-02-2025 09:30

Voorganger ds. J.R. Volk uit Alblasserdam
Voorzang:
Psalm 40 vers: 4
  1. Brandofferen, noch offer voor de schuld,
    Voldeden aan Uw eis, noch eer.
    Toen zeid' ik: Zie, ik kom, o HEER;
    De rol des boeks is met Mijn naam vervuld.
    Mijn ziel, U opgedragen,
    Wil U alleen behagen;
    Mijn liefd' en ijver brandt:
    Ik draag Uw heil'ge wet,
    Die Gij den sterv'ling zet,
    In 't binnenst' ingewand.
Psalm 36 vers: 2 en 3
  1. Uw goedheid, HEER, is hemelhoog;
    Uw waarheid tot den wolkenboog;
    Uw recht is als Gods bergen;
    Uw oordeel grond'loos; Gij behoedt,
    En zegent mens en beest, en doet
    Uw hulp nooit vrucht'loos vergen.
    Hoe groot is Uw goedgunstigheid!
    Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid!
    Hier wordt de rust geschonken;
    Hier 't vette van Uw huis gesmaakt;
    Een volle beek van wellust maakt
    Hier elk in liefde dronken. 
  1. Bij U, HEER, is de levensbron;
    Uw licht doet, klaarder dan de zon,
    Ons 't heuglijk licht aanschouwen.
    Wees, die U kennen, mild en goed,
    En toon d' oprechten van gemoed
    Uw recht, waar z' op vertrouwen.
    Dat mij nooit trotse voet vertrapp',
    Noch boze hand in ballingschap
    Ellendig om doe zwerven.
    Daar zijn de werkers van het kwaad
    Gevallen in een jammerstaat,
    Waarin zij hulp'loos sterven. 
Psalm 147 vers: 10
  1. Hij gaf aan Jacob Zijne wetten,
    Deed Isrel op Zijn woorden letten;
    Hij leerde z' in Zijn wegen wand'len,
    Zo wou Hij met geen volken hand'len;
    Die moesten Zijn getuigenissen
    En Zijn verbondsgeheimen missen.
    Laat dan Gods lof ten hemel rijzen;
    Laat al wat adem heeft Hem prijzen! 
Psalm 72 vers: 5, 6 en 7
  1. Het woeste volk zal voor Hem knielen;
    Zijn vijand lekt het stof;
    En Tarsis voert, met rijke kielen,
    Geschenken naar Zijn hof;
    Met giften zullen langs de stromen
    De koningen der zee,
    En Scheba nevens Seba komen,
    Hem smekend om den vreê. 
  1. Ja, elk der vorsten zal zich buigen
    En vallen voor Hem neer;
    Al 't heidendom Zijn lof getuigen,
    Dienstvaardig tot Zijn eer.
    't Behoeftig volk, in hunne noden,
    In hun ellend' en pijn,
    Gans hulpeloos tot Hem gevloden,
    Zal Hij ten redder zijn. 
  1. Nooddruftigen zal Hij verschonen;
    Aan armen, uit genâ,
    Zijn hulpe ter verlossing tonen;
    Hij slaat hun zielen gâ.
    Als hen geweld en list bestrijden,
    Al gaat het nog zo hoog;
    Hun bloed, hun tranen en hun lijden
    Zijn dierbaar in Zijn oog.
Psalm 95 vers: 4 en 5
  1. Want Hij is onze God, en wij
    Zijn 't volk van Zijne heerschappij,
    De schapen, die Zijn hand wil weiden;
    Zo gij Zijn stem dan heden hoort,
    Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord;
    Verhardt u niet, maar laat u leiden. 
  1. Verhardt u niet; neemt Zijn genâ
    Ootmoedig aan. Laat Meriba,
    Laat Massa u ten afschrik wezen,
    Waar 'k door uw vaders ben verzocht,
    Toen alles, wat Mijn almacht wrocht,
    Hen niet bewoog, om Mij te vrezen. 
Psalm 103 vers: 5 en 6
  1. Hij zal Zijn volk niet eindeloos kastijden,
    Noch eeuwiglijk Zijn gramschap ons doen lijden.
    Hij is het, die ons Zijne vriendschap biedt.
    Hij handelt nooit met ons naar onze zonden;
    Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden,
    Hij straft ons, maar naar onze zonden niet. 
  1. Zo hoog Zijn troon moog' boven d' aarde wezen,
    Zo groot is ook voor allen, die Hem vrezen,
    De gunst, waarmee Hij hen wil gadeslaan;
    Zo ver het west verwijderd is van 't oosten,
    Zo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten,
    Van ons de schuld en zonden weggedaan. 
Mattheüs 23: 23 - 39
  1. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij vertient de munte, en de dille, en den komijn, en gij laat na het zwaarste der wet, namelijk het oordeel, en de barmhartigheid, en het geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet nalaten.
  2. Gij blinde leidslieden, die de mug uitzijgt, en den kemel doorzwelgt.
  3. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij reinigt het buitenste des drinkbekers, en des schotels, maar van binnen zijn zij vol van roof en onmatigheid.
  4. Gij blinde Farizeer, reinig eerst wat binnen in den drinkbeker en den schotel is, opdat ook het buitenste derzelve rein worde.
  5. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen zijn zij vol doodsbeenderen en alle onreinigheid.
  6. Alzo ook schijnt gij wel den mensen van buiten rechtvaardig, maar van binnen zijt gij vol geveinsdheid en ongerechtigheid.
  7. Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij bouwt de graven der profeten op, en versiert de graftekenen der rechtvaardigen;
  8. En zegt: Indien wij in de tijden onzer vaderen waren geweest, wij zouden met hen geen gemeenschap gehad hebben aan het bloed der profeten.
  9. Aldus getuigt gij tegen uzelven, dat gij kinderen zijt dergenen, die de profeten gedood hebben.
  1. Gij dan ook, vervult de mate uwer vaderen!
  2. Gij slangen, gij adderengebroedsels! hoe zoudt gij de helse verdoemenis ontvlieden?
  3. Daarom ziet, Ik zende tot u profeten, en wijzen, en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad;
  4. Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharia, den zoon van Barachia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar.
  5. Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht.
  6. Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild.
  7. Ziet, uw huis wordt u woest gelaten.
  8. Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!
Tekst: Mattheüs 23:37

Thema: "Wat Christus wil."