20 November 2024 Liturgie 20-11-2024 09:30

Voorganger ds. A. Vastenhoud uit Middelharnis
Voorzang:
Psalm 63 vers: 2
  1. 'k Heb U voorwaar in 't heiligdom
    Voorheen beschouwd met vrolijk' ogen;
    Hoe zag ik daar Uw alvermogen!
    Hoe blonk Uw Godd'lijk' eer alom.
    Want beter dan dit tijd'lijk leven
    Is Uwe goedertierenheid.
    Och, werd ik derwaarts weer geleid!
    Dan zou mijn mond U d' ere geven. 
Psalm 95 vers: 1 en 2
  1. Komt, laat ons samen Isrels HEER.
    Den rotssteen van ons heil, met eer,
    Met Godgewijden zang ontmoeten;
    Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht,
    Met een verheven lofgedicht
    En blijde psalmen, juichend groeten. 
  1. De HEER is groot, een heerlijk God,
    Een Koning, die het zaligst lot,
    Ver boven alle goôn, kan schenken.
    Het diepst van 's aardrijks ingewand,
    Het hoogst gebergt' is in Zijn hand;
    't Is al gehoorzaam op Zijn wenken. 
Psalm 95 vers: 4
  1. Want Hij is onze God, en wij
    Zijn 't volk van Zijne heerschappij,
    De schapen, die Zijn hand wil weiden;
    Zo gij Zijn stem dan heden hoort,
    Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord;
    Verhardt u niet, maar laat u leiden. 
Psalm 56 vers: 5
  1. Ik roem in God; ik prijs 't onfeilbaar woord;
    Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord;
    'k Vertrouw op God, door gene vrees gestoord;
    Wat sterv'ling zou mij schenden?
    Ik heb beloofd, wanneer G' in mijn ellenden
    Mij bijstand boodt, en 't onheil af zoudt wenden,
    Tot U, o God, mijn lofzang op te zenden,
    Door ijver aangespoord. 
Psalm 73 vers: 13 en 14
  1. Wien heb ik nevens U omhoog?
    Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
    Op aarde nevens U toch lusten?
    Niets is er, waar ik in kan rusten.
    Bezwijkt dan ooit, in bitt're smart
    Of bangen nood, mijn vlees en hart,
    Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed
    Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed. 
  1. Wie, ver van U, de weelde zoekt,
    Vergaat eerlang en wordt vervloekt;
    Gij roeit hen uit, die afhoereren
    En U den trotsen nek toekeren;
    Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot,
    Nabij te wezen bij mijn God;
    'k Vertrouw op Hem geheel en al,
    Den HEER, Wiens werk ik roemen zal. 
Psalm 65 : 6 (na 1e dankgebed)
Psalm 65 vers: 6
  1. Gij geeft, dat d' uitgang van den morgen
    En van den avond juicht,
    En dat men U voor al Uw zorgen
    Ootmoedig dank betuigt.
    Het land bezoekt Gij met Uw zegen,
    En, door U droog gemaakt,
    Verrijkt Gij 't grootlijks weer met regen,
    Die tot den wortel raakt. 
Psalm 33 : 10 (na 2e dankgebed)
Psalm 33 vers: 10
  1. Zijn machtig' arm beschermt de vromen,
    En redt hun zielen van den dood;
    Hij zal hen nimmer om doen komen
    In duren tijd en hongersnood.
    In de grootste smarten
    Blijven onze harten
    In den HEER gerust;
    'k Zal Hem nooit vergeten,
    Hem mijn Helper heten,
    Al mijn hoop en lust. 
Psalm 96 : 9 (na 3e dankgebed)
Psalm 96 vers: 6 en 9
  1. Aanbidt Hem need'rig al uw leven,
    Hem, die, in 't heiligdom verheven,
    Een Godd'lijk licht van zich verspreidt;
    Leer, aarde, voor Zijn majesteit,
    Leer voor Zijn aangezichte beven. 
  1. 't Juich' al voor 't aangezicht des HEEREN:
    Hij komt, die d' aarde zal regeren
    En richten, vol van majesteit;
    De wereld zal gerechtigheid,
    Het mensdom Zijne waarheid eren. 
1 Kronieken 29: 9 - 20
  1. En het volk was verblijd over hun vrijwillig geven; want zij gaven met een volkomen hart den HEERE vrijwillig; en de koning David verblijdde zich ook met grote blijdschap.
  2. Daarom loofde David den HEERE voor de ogen der ganse gemeente; en David zeide: Geloofd zijt Gij, HEERE, God van onzen vader Israel, van eeuwigheid tot in eeuwigheid!
  3. Uw, o HEERE, is de grootheid, en de macht, en de heerlijkheid, en de overwinning, en de majesteit; want alles, wat in den hemel en op aarde is, is Uw: Uw, o HEERE, is het Koninkrijk, en Gij hebt U verhoogd tot een Hoofd boven alles.
  4. En rijkdom en eer zijn voor Uw aangezicht, en Gij heerst over alles; en in Uw hand is kracht en macht; ook staat het in Uw hand alles groot te maken en sterk te maken.
  5. Nu dan, onze God, wij danken U, en loven den Naam Uwer heerlijkheid.
  6. Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben, om vrijwillig te geven als dit is? Want het is alles van U, en wij geven het U uit Uw hand.
  1. Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, gelijk al onze vaders; onze dagen op aarde zijn als een schaduw, en er is geen verwachting.
  2. HEERE, onze God, al deze menigte, die wij bereid hebben om U een huis te bouwen, den Naam Uwer heiligheid, dat is van Uw hand, en het is alles Uw.
  3. En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft, en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtigheden. Ik heb in oprechtigheid mijns harten al deze dingen vrijwillig gegeven, en ik heb nu met vreugde Uw volk, dat hier bevonden wordt, gezien, dat het zich jegens U vrijwillig gedragen heeft.
  4. O HEERE, Gij, God onzer vaderen, Abraham, Izak en Israel, bewaar dit in der eeuwigheid in den zin der gedachten van het hart Uws volks, en richt hun hart tot U.
  5. En geef mijn zoon Salomo een volkomen hart, om te houden Uw geboden, Uw getuigenissen en Uw inzettingen; en om alles te doen, en om dit paleis te bouwen, hetwelk ik bereid heb.
  6. Daarna zeide David tot de ganse gemeente: Looft nu den HEERE, uw God! Toen loofde de ganse gemeente den HEERE, den God hunner vaderen; en zij neigden het hoofd, en zij bogen zich neder voor den HEERE, en voor den koning.
Markus 12: 41 - 44
  1. En Jezus, gezeten zijnde tegenover de schatkist, zag, hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin.
  2. En er kwam een arme weduwe, die twee kleine penningen daarin wierp, hetwelk is een oort.
  1. En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan allen, die in de schatkist geworpen hebben.
  2. Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, daarin geworpen, haar gansen leeftocht.