20 April 2025 Liturgie 20-04-2025 18:30

Voorganger ds. G. van Wijk uit Hedel
Voorzang:
Psalm 85 vers: 1
  1. Gij hebt Uw land, o HEER, die gunst betoond,
    Dat Jacobs zaad opnieuw in vrijheid woont;
    De schuld Uws volks hebt G' uit Uw boek gedaan;
    Ook ziet Gij geen van hunne zonden aan;
    Gij vindt in gunst, en niet in wraak, Uw lust;
    De hitte van Uw gramschap is geblust.
    O heilrijk God, weer verder ons verdriet,
    Keer af Uw wraak, en doe Uw toorn te niet. 
Psalm 118 vers: 12 en 14
  1. Dit is de dag, de roem der dagen,
    Dien Isrels God geheiligd heeft;
    Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,
    Hem roemen, die ons blijdschap geeft.
    Och HEER, geef thans Uw zegeningen;
    Och HEER, geef heil op dezen dag;
    Och, dat men op deez' eerstelingen
    Een rijken oogst van voorspoed zag. 
  1. Gij zijt mijn God, U zal ik loven,
    Verhogen Uwe majesteit;
    Mijn God, niets gaat Uw roem te boven;
    U prijz' ik tot in eeuwigheid.
    Laat ieder 's HEEREN goedheid loven,
    Want goed is d' Oppermajesteit;
    Zijn goedheid gaat het al te boven;
    Zijn goedheid duurt in eeuwigheid! 
Psalm 89 vers: 8
  1. Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht;
    Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht;
    Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen,
    Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen;
    Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven,
    En onze Koning is van Isrels God gegeven. 
Psalm 71 vers: 14 en 17
  1. Ik roem, o eeuwig Alvermogen,
    'k Roem Uw gerechtigheid,
    Die zoveel glans verspreidt,
    Zo heerlijk schittert uit den hoge,
    O HEER der legerscharen,
    Wie kan U evenaren? 
  1. Mijn lippen zullen juichend roemen,
    In psalmen, U gewijd,
    Dat Gij mijn helper zijt;
    Mijn tong zal U mijn redder noemen;
    Uw gunst den Godgetrouwen,
    Den gansen dag ontvouwen. 
Psalm 73 vers: 13 en 14
  1. Wien heb ik nevens U omhoog?
    Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
    Op aarde nevens U toch lusten?
    Niets is er, waar ik in kan rusten.
    Bezwijkt dan ooit, in bitt're smart
    Of bangen nood, mijn vlees en hart,
    Zo zult Gij zijn voor mijn gemoed
    Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed. 
  1. Wie, ver van U, de weelde zoekt,
    Vergaat eerlang en wordt vervloekt;
    Gij roeit hen uit, die afhoereren
    En U den trotsen nek toekeren;
    Maar 't is mij goed, mijn zaligst lot,
    Nabij te wezen bij mijn God;
    'k Vertrouw op Hem geheel en al,
    Den HEER, Wiens werk ik roemen zal. 
Psalm 145 vers: 4 en 7
  1. Al wat Gij wrocht, zal juichen tot Uw eer;
    Uw gunstvolk zal verblijd U zeeg'nen, HEER,
    En roemen van Uw koninkrijk, Uw macht,
    Uw heerlijkheid en Goddelijke kracht;
    Om, waar zich 't hart ooit voelt in leerzucht blaken,
    Uw heerlijkheid, Uw macht bekend te maken,
    En d' eer Uws rijks, zo groot, zo hoog verheven,
    Voor aller oor den hoogsten roem te geven. 
  1. De HEER bewaart de ziel, die Hem bemint;
    Maar Hij verdelgt, dien Hij godd'loos bevindt.
    Mijn blijde tong zal roemen in den HEER,
    En alle vlees zal juichen tot Gods eer. 
Galaten 6: 1 - 18
  1. Broeders, indien ook een mens vervallen ware door enige misdaad, gij, die geestelijk zijt, brengt den zodanige te recht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt.
  2. Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus.
  3. Want zo iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed.
  4. Maar een iegelijk beproeve zijn eigen werk; en alsdan zal hij aan zichzelven alleen roem hebben, en niet aan een anderen.
  5. Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen.
  6. En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene, die hem onderwijst.
  7. Dwaalt niet; God laat Zich niet bespotten; want zo wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien.
  8. Want die in zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien; maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien.
  9. Doch laat ons, goed doende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zo wij niet verslappen.
  1. Zo dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoten des geloofs.
  2. Ziet, hoe groten brief ik u geschreven heb met mijn hand.
  3. Al degenen, die een schoon gelaat willen tonen naar het vlees, die noodzaken u besneden te worden, alleenlijk opdat zij vanwege het kruis van Christus niet zouden vervolgd worden.
  4. Want ook zij zelven, die besneden worden, houden de wet niet; maar zij willen, dat gij besneden wordt, opdat zij in uw vlees roemen zouden.
  5. Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus; door Welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld.
  6. Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel.
  7. En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israel Gods.
  8. Voorts, niemand doe mij moeite aan; want ik draag de littekenen van den Heere Jezus in mijn lichaam.
  9. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met uw geest, broeders! Amen.
Tekst: Galaten 6:14