21 July 2024 Liturgie 21-07-2024 09:30

Voorganger prop. A.N. Kleijn uit Nieuw-Lekkerland
Voorzang:
Psalm 116 vers: 1 en 11
  1. God heb ik lief; want die getrouwe HEER
    Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen;
    Hij neigt Zijn oor, 'k roep tot Hem, al mijn dagen;
    Hij schenkt mij hulp, Hij redt mij keer op keer. 
  1. Ik zal met vreugd in 't huis des HEEREN gaan,
    Om daar met lof Uw groten naam te danken.
    Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken:
    Elk heff' met mij den lof des HEEREN aan! 
Psalm 122 vers: 1 en 2
  1. Ik ben verblijd, wanneer men mij
    Godvruchtig opwekt: Zie, wij staan
    Gereed, om naar Gods huis te gaan;
    Kom, ga met ons en doe als wij.
    Jeruzalem, dat ik bemin,
    Wij treden uwe poorten in;
    Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
    Jeruzalem is wèl gebouwd,
    Wel saâmgevoegd: wie haar beschouwt,
    Zal haar voor 's Bouwheers kunstwerk groeten. 
  1. De stammen, naar Gods naam genoemd,
    Gaan derwaarts op; waar elk zich buigt
    Naar d' ark, die van Gods gunst getuigt;
    Waar elk Zijn naam belijdt en roemt;
    Want d' achtb're zetel van 't gericht
    Is daar voor Davids huis gesticht;
    De rechterstoelen staan daar binnen.
    Bidt, met een algemene stem,
    Om vrede voor Jeruzalem.
    Het ga hun wèl, die u beminnen. 
Psalm 119 vers: 85
  1. O HEER, sla toch op mijn geschrei Uw oog;
    Wil naar Uw woord mijn geest verstandig maken;
    Zie gunstig op mij neder van omhoog;
    Laat mijn gebed voor Uwen troon genaken;
    Red, daar mij 't leed zo diep ter nederboog,
    Red mij naar Uw beloft', en richt mijn zaken. 
Psalm 132 vers: 2, 3, 5 en 9
  1. Zo ik in mijne woning treê,
    Of klimm' op mijne legersteê;
    Zo ik ter nachtrust ga in vreê,
    Zo ik de sluim'ring zelfs geheng',
    Totdat ik dezen eed volbreng': 
  1. Tot ik een rustplaats voor den HEER
    Gevonden hebb' te Zijner eer,
    Waar Jacobs Machtige verkeer',
    En Hij, naar mijn gemaakt bestek,
    Zijn vaste woningen betrekk'. 
  1. Wij zullen in Zijn woning gaan;
    Ons buigen, waar Zijn troon zal staan,
    En bidden voor Zijn voetbank aan.
    Sta op tot Uwe rust, o HEER,
    Met d' arke van Uw sterkt' en eer'. 
  1. Want Sion is van God begeerd,
    't Wordt met Zijn woning hoog vereerd;
    Hier, sprak Hij, die het al beheert,
    Hier zal Ik wonen naar Mijn lust;
    Hier is in eeuwigheid Mijn rust. 
Psalm 47 vers: 3
  1. God vaart, voor het oog,
    Met gejuich omhoog;
    't Schel bazuingeluid
    Galmt Gods glorie uit.
    Heft den lofzang aan,
    Zingt Zijn wonderdaân,
    Zingt de schoonste stof,
    Zingt des Konings lof
    Met een zuiv'ren galm,
    Met een blijden psalm;
    Hij, de Vorst der aard',
    Is die hulde waard. 
Psalm 48 vers: 1 en 6
  1. De HEER is groot; elk zing' Zijn lof
    In Salems stad en tempelhof,
    Waar onze God, bij zuiv're tonen
    Op Zijnen heil'gen berg wil wonen.
    Hoe schoon, hoe welgelegen,
    Wat vreugd voor d' aard', wat zegen,
    Is Sions berg! hoe groots, hoe blij,
    Hoe heerlijk aan de noorderzij'!
    Wie is 't, die niet de Godsstad roemt,
    De stad des groten Konings noemt? 
  1. Want deze God is onze God;
    Hij is ons deel, ons zalig lot,
    Door tijd noch eeuwigheid te scheiden:
    Ter dood toe zal Hij ons geleiden. 
2 Samuël 6: 1 - 15
  1. Daarna verzamelde David wederom alle uitgelezenen in Israel, dertig duizend.
  2. En David maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat bij hem was, van Baalim-juda, om van daar op te brengen de ark Gods, bij dewelke de Naam wordt aangeroepen, de Naam van den HEERE der heirscharen, Die daarop woont tussen de cherubim.
  3. En zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen, en haalden ze uit het huis van Abinadab, dat op een heuvel is; en Uza en Ahio, zonen van Abinadab, leidden den nieuwen wagen.
  4. Toen zij hem nu uit het huis van Abinadab, dat op den heuvel is, met de ark Gods, wegvoerden, zo ging Ahio voor de ark henen.
  5. En David en het ganse huis Israels speelden voor het aangezicht des HEEREN, met allerlei snarenspel van dennenhout, als met harpen, en met luiten, en met trommelen, ook met schellen, en met cimbalen.
  6. Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods, en hield ze, want de runderen struikelden.
  7. Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza, en God sloeg hem aldaar, om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods.
  8. En David ontstak, omdat de HEERE een scheur gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve plaats Perez-uza, tot op dezen dag.
  1. En David vreesde den HEERE ten zelven dage; en hij zeide: Hoe zal de ark des HEEREN tot mij komen?
  2. David dan wilde de ark des HEEREN niet tot zich laten overbrengen in de stad Davids; maar David deed ze afwijken in het huis van Obed-edom, den Gethiet.
  3. En de ark des HEEREN bleef in het huis van Obed-edom, den Gethiet, drie maanden; en de HEERE zegende Obed-edom en zijn ganse huis.
  4. Toen boodschapte men den koning David, zeggende: De HEERE heeft het huis van Obed-edom, en al wat hij heeft, gezegend om der ark Gods wil; zo ging David heen en haalde de ark Gods uit het huis van Obed-edom opwaarts in de stad Davids, met vreugde.
  5. En het geschiedde, als zij, die de ark des HEEREN droegen, zes treden voortgetreden waren, dat hij ossen en gemest vee offerde.
  6. En David huppelde met alle macht voor het aangezicht des HEEREN; en David was omgord met een linnen lijfrok.
  7. Alzo brachten David en het ganse huis Israels de ark des HEEREN op, met gejuich en met geluid der bazuinen.
Psalmen 132: 1 - 9
  1. Een lied Hammaaloth. O HEERE! gedenk aan David, aan al zijn lijden;
  2. Dat hij den HEERE gezworen heeft, den Machtige Jakobs gelofte gedaan heeft, zeggende:
  3. Zo ik in de tent mijns huizes inga, zo ik op de koets van mijn bed klimme!
  4. Zo ik mijn ogen slaap geve, mijn oogleden sluimering;
  5. Totdat ik voor den HEERE een plaats gevonden zal hebben, woningen voor den Machtige Jakobs!
  1. Ziet, wij hebben van haar gehoord in Efratha; wij hebben haar gevonden in de velden van Jaar.
  2. Wij zullen in Zijn woningen ingaan, wij zullen ons nederbuigen voor de voetbank Zijner voeten.
  3. Sta op, HEERE! tot Uw rust, Gij en de ark Uwer sterkte!
  4. Dat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, en dat Uw gunstgenoten juichen.