21 December 2025 Liturgie 21-12-2025 18:30

Voorganger ds. N.F.L. de Leeuw uit Sirjansland
Voorzang:
Gebed des Heeren vers: 4
  1. Uw wil geschied', Uw wil alleen,
    Als in den hemel, hier beneên;
    Uw wil is altoos wijs en goed;
    't Is majesteit, al wat Gij doet;
    Dat ieder stil daarin berust',
    En Uw bevelen doe met lust. 
Psalm 130 vers: 3 en 4
  1. Ik blijf den HEER verwachten;
    Mijn ziel wacht ongestoord;
    Ik hoop, in al mijn klachten,
    Op Zijn onfeilbaar woord;
    Mijn ziel, vol angst en zorgen,
    Wacht sterker op den HEER,
    Dan wachters op den morgen;
    Den morgen, ach, wanneer? 
  1. Hoopt op den HEER, gij vromen;
    Is Israël in nood,
    Er zal verlossing komen;
    Zijn goedheid is zeer groot.
    Hij maakt, op hun gebeden,
    Gans Israël eens vrij
    Van ongerechtigheden;
    Zo doe Hij ook aan mij. 
Psalm 25 vers: 1 en 2
  1. 'k Hef mijn ziel, o God der goden,
    Tot U op, Gij zijt mijn God;
    'k Heb op U vertrouwd in noden;
    Weer van mij toch schaamt' en spot;
    Dat mijn vijand nooit van vreugd
    Om mij opspring'; Die U wachten,
    Dekt nooit schaamt'; maar die de deugd,
    Zonder oorzaak, stout verachten. 
  1. HEER, ai, maak mij Uwe wegen,
    Door Uw woord en Geest bekend;
    Leer mij, hoe die zijn gelegen,
    En waarheen G' Uw treden wendt,
    Leid mij in Uw waarheid, leer
    IJv'rig mij Uw wet betrachten;
    Want Gij zijt mijn heil, o HEER,
    'k Blijf U al den dag verwachten.
Psalm 146 vers: 2, 3 en 4
  1. Vest op prinsen geen betrouwen,
    Waar men nimmer heil bij vindt;
    Zoudt g' uw hoop op mensen bouwen?
    Als Gods hand hun geest ontbindt,
    Keren zij tot d' aarde weer,
    Storten met hun aanslag neer. 
  1. Zalig hij, die in dit leven
    Jacobs God ter hulpe heeft;
    Hij, die door den nood gedreven,
    Zich tot Hem om troost begeeft;
    Die zijn hoop, in 't hachlijkst lot,
    Vestigt op den HEER, zijn God. 
  1. 't Is de HEER, wiens alvermogen
    't Groot heelal heeft voortgebracht;
    Die genadig uit den hogen
    Ziet, wie op Zijn bijstand wacht,
    En aan elk, die Hem verbeidt,
    Trouwe houdt in eeuwigheid. 
Psalm 27 vers: 7
  1. Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
    Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
    Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
    Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
    Wacht op den HEER, godvruchte schaar, houd moed:
    Hij is getrouw, de bron van alle goed;
    Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer;
    Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den HEER. 
Psalm 68 vers: 10
  1. Geloofd zij God met diepst ontzag!
    Hij overlaadt ons, dag aan dag,
    Met Zijne gunstbewijzen.
    Die God is onze zaligheid;
    Wie zou die hoogste Majesteit
    Dan niet met eerbied prijzen?
    Die God is ons een God van heil;
    Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
    Ons 't eeuwig, zalig leven;
    Hij kan, èn wil, èn zal in nood,
    Zelfs bij het naad'ren van den dood,
    Volkomen uitkomst geven. 
Genesis 49: 1 - 32
  1. Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u, en ik zal u verkondigen, hetgeen u in de navolgende dagen wedervaren zal.
  2. Komt samen en hoort, gij, zonen van Jakob! en hoort naar Israel, uw vader.
  3. Ruben! gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht, en het begin mijner macht; de voortreffelijkste in hoogheid, en de voortreffelijkste in sterkte!
  4. Snelle afloop als der wateren, gij zult de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt uws vaders leger beklommen; toen hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen!
  5. Simeon en Levi zijn gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld!
  6. Mijn ziel kome niet in hun verborgen raad; mijn eer worde niet verenigd met hun vergadering! want in hun toorn hebben zij de mannen doodgeslagen, en in hun moedwil hebben zij de ossen weggerukt.
  7. Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig; en hun verbolgenheid, want zij is hard! ik zal hen verdelen onder Jakob, en zal hen verstrooien onder Israel.
  8. Juda! gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor u zullen zich uws vaders zonen nederbuigen.
  9. Juda is een leeuwenwelp! gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan?
  10. De schepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn.
  11. Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan den edelsten wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed.
  12. Hij is roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden door de melk.
  13. Zebulon zal aan de haven der zeeen wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon.
  14. Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende tussen twee pakken.
  15. Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en was dienende onder cijns.
  16. Dan zal zijn volk richten, als een der stammen Israels.
  1. Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, bijtende des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle.
  2. Op uw zaligheid wacht ik, HEERE!
  3. Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het einde.
  4. Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.
  5. Nafthali is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.
  6. Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken loopt over den muur.
  7. De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en hem gehaat;
  8. Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door de handen van den Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israels;
  9. Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder!
  10. De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner voorvaderen, tot aan het einde van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen!
  11. Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds zal hij buit uitdelen.
  12. Al deze stammen van Israel zijn twaalf; en dit is het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen.
  13. Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik word verzameld tot mijn volk: begraaft mij bij mijn vaders, in de spelonk, die is in den akker van Efron, den Hethiet;
  14. In de spelonk, welke is op den akker van Machpela, die tegenover Mamre is, in het land Kanaan, die Abraham met dien akker gekocht heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis.
  15. Aldaar hebben zij Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij Izak begraven, en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik Lea begraven.
  16. De akker, en de spelonk, die daarin is, is gekocht van de zonen Heths.
Lukas 2: 25 - 31
  1. En ziet, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezende; verwachtende de vertroosting Israels, en de Heilige Geest was op hem.
  2. En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zoude, eer hij den Christus des Heeren zou zien.
  3. En hij kwam door den Geest in den tempel. En als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om naar de gewoonte der wet met Hem te doen;
  4. Zo nam hij Hetzelve in zijn armen, en loofde God, en zeide:
  1. Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord;
  2. Want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien,
  3. Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken:
Tekst: Genesis 49:18