07 December 2025 Liturgie 07-12-2025 09:30

Voorganger ds. N.A.Donselaar uit Middelharnis
Voorzang:
Lofzang van Zacharias vers: 1 en 5
  1. Lof zij den God van Israël,
    Den HEER, die aan Zijn erfvolk dacht,
    En, door Zijn liefderijk bestel,
    Verlossing heeft teweeg gebracht;
    Een hoorn des heils heeft opgerecht;
    't Geen Davids huis was toegezegd,
    Dat wil Hij ons nu schenken;
    Gelijk Gods trouw, van 's aardrijks ochtendstond,
    Door der profeten wijzen mond,
    Zich hiertoe aan de vaderen verbond. 
  1. Voor elk, die in het duister dwaalt,
    Verstrekt deez' zon een helder licht.
    Dat hem in schâuw des doods bestraalt,
    Op 't vredepad zijn voeten richt. 
Votum en groet
Psalm 89 vers: 1
  1. 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên;
    Uw waarheid t' allen tijd vermelden door mijn reên.
    Ik weet, hoe 't vast gebouw van Uwe gunstbewijzen,
    Naar Uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen;
    Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,
    Zo min zal Uwe trouw ooit wank'len of bezwijken. 
Wetslezing
Psalm 24 vers: 2 en 3
  1. Wie klimt den berg des HEEREN op?
    Wie zal dien Godgewijden top,
    Voor 't oog van Sions God, betreden?
    De man, die, rein van hart en hand,
    Zich niet aan ijdelheid verpandt,
    En geen bedrog pleegt in zijn eden. 
  1. Die zal, door 's HEEREN gunst geleid,
    En zegen en gerechtigheid
    Van God, den God zijns heils, ontvangen.
    Dit 's Jacob, dit is't vroom geslacht,
    Dat naar God vraagt, Zijn wet betracht,
    En zoekt Zijn aanschijn met verlangen. 
Johannes 1: 1 - 9
  1. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.
  2. Dit was in den beginne bij God.
  3. Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.
  4. In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen.
  5. En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen.
  1. Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes.
  2. Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden.
  3. Hij was het Licht niet, maar was gezonden, opdat hij van het Licht getuigen zou.
  4. Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld.
1 Johannes 1: 1 - 10
  1. Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens;
  2. (Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het gezien, en wij getuigen, en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was, en ons is geopenbaard.)
  3. Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader, en met Zijn Zoon Jezus Christus.
  4. En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap vervuld zij.
  5. En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben, en wij u verkondigen, dat God een Licht is, en gans geen duisternis in Hem is.
  1. Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen, zo liegen wij, en doen de waarheid niet.
  2. Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.
  3. Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelven, en de waarheid is in ons niet.
  4. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid.
  5. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn woord is niet in ons.
Heilig Avondmaal

Ten andere, laat ons nu ook overdenken, waartoe ons de Heere zijn Avondmaal heeft ingezet: namelijk dat wij zulks doen zouden tot zijn gedachtenis. b Maar aldus zullen wij Zijner daarbij gedenken:
Eerstelijk dat wij ganselijk in onze harten vertrouwen, dat onze Heere Jezus Christus, (naar luid der beloften, die aan de voorvaderen in het Oude Testament van het begin af geschied zijn) van den Vader in deze wereld gezonden is, ons vlees en bloed heeft aangenomen, den toorn Gods (onder welken wij eeuwig hadden moeten verzinken) van het begin zijner menswording tot het einde zijns levens op de aarde voor ons gedragen, en alle gehoorzaamheid en gerechtigheid der Goddelijke wet voor ons vervuld heeft; voornamelijk, toen Hem de last van onze zonden, en van den toorn Gods, het bloedige zweet in den hof uitgedrukt heeft; c waar Hij gebonden werd, opdat Hij ons zou ontbinden; daarna ontallijke smaadheden geleden heeft, opdat wij nimmermeer te schande zouden worden; onschuldig ter dood veroordeeld is, opdat wij voor het gericht Gods zouden vrijgesproken worden; ja, zijn gezegend lichaam aan het kruis heeft laten nagelen, opdat Hij het handschrift onzer zonden daaraan zou hechten; d en heeft alzo de vervloeking van ons op zich geladen, opdat Hij ons met zijn zegening vervullen zou; en heeft zich vernederd tot in de allerdiepste versmaadheid en angst der hel, met lichaam en aan het hout des kruises, toen riep met luider stem: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verIaten?’ opdat wij tot God zouden genomen, en nimmermeer van Hem verlaten worden; e en heeft eindelijk, met zijn dood en bloedstorting het nieuwe en eeuwige Testament, het verbond der genade en der verzoening besloten, toen Hij zeide: ‘Het is volbracht’. f En opdat wij vastelijk zouden geloven dat wij tot dit genadeverbond behoren, nam de Heere Jezus in zijn laatste Avondmaal het brood en als Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het zijn discipelen, en zeide: ‘Neemt, eet, dat is mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot mijn gedachtenis’. Desgelijks, na het Avondmaal, nam Hij den drinkbeker, en gedankt hebbende gaf hun dien, zeggende: ‘drinkt allen daaruit; deze drinkbeker is het nieuwe Testament in mijn bloed, hetwelk voor u en voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot mijn gedachtenis’; dat is: zo dikwijls als gij van dit brood eet, en van dezen beker drinkt, zult gij daardoor als door een gewisse gedachtenis, en pand, vermaand en verzekerd worden van deze mijn hartelijke liefde en trouw jegens u, dat Ik voor u (daar gij anders den eeuwigen dood hadt moeten sterven), mijn lichaam aan het hout des kruises in den dood geve, en mijn bloed vergiete, en uw hongerige en dorstige zielen met dit mijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed tot het eeuwige leven spijze en lave, even zekerlijk, als een iegelijk dit brood voor zijn ogen gebroken, en deze beker hem gegeven wordt, en gij die tot mijn gedachtenis met uw mond eet en drinkt. Uit deze inzetting des Heiligen Avondmaals van onzen Heere Jezus Christus zien wij, dat Hij ons geloof en betrouwen op zijn volkomen offerande (die eenmaal aan het kruis geschied is) als op den enigen grond en fondament onzer zaligheid wijst, waar Hij onzen hongerigen en dorstigen zielen tot een waarachtige spijs en drank des eeuwigen levens geworden is. Want door zijn dood heeft Hij de oorzaak van onzen eeuwigen honger en kommer, namelijk de zonde, weggenomen, en ons den levendmakenden Geest verworven; opdat wij door dien Geest (die in Christus als in het Hoofd, en in ons als zijn lidmaten, woont) met Hem waarachtige gemeenschap zouden hebben, en al zijn goederen, het eeuwige leven, de gerechtigheid en de heerlijkheid deelachtig worden. Daarbenevens, dat wij ook door dien Geest onder elkander, als lidmaten van één lichaam, in waarachtige broederlijke liefde verbonden worden; gelijk, de Heilige Apostel spreekt: ‘Eén brood (is het, zo) zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn.’ g Want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen, en één brood gebakken wordt, en uit vele beziën, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliet, en zich ondereen vermengt: alzo zullen wij allen, die door het waarachtig geloof Christus ingelijfd zijn, door broederlijke liefde, om Christus’, onzes lieven Zaligmakers, wil, die ons te voren zo uitnemend heeft lief gehad, allen te zamen één lichaam zijn, en zulks niet alleen met woorden, maar ook met de daad jegens elkander bewijzen. Daartoe helpe ons de almachtige, barmhartige God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, door zijn Heiligen Geest. Amen. Opdat wij dan dit alles mogen verkrijgen, laat ons onszelf voor God verootmoedigen, en Hem met waarachtig geloof om zijn genade aanroepen:
Barmhartige God en Vader, wij bidden U, dat Gij in dit Avondmaal, waarin wij oefenen de heerlijke gedachtenis van den bitteren dood van Uw lieven Zoon Jezus Christus, door Uw Heiligen Geest in onze harten wilt bewerken, dat wij ons met waarachtig vertrouwen aan Uw Zoon Jezus Christus hoe langer hoe meer overgeven, opdat onze bezwaarde en verslagen harten met zijn, waarachtig lichaam en bloed, ja met Hem, waarachtig God en mens het enige hemelse brood, door de kracht des Heiligen Geestes gespijzigd en gelaafd worden; en dat wij niet meer in onze zonden, maar Hij in ons, en wij in Hem leven, en zó waarachtiglijk het nieuwe en eeuwige Testament en verbond der genade deelachtig zijn mogen, dat wij niet twijfelen of Gij zult eeuwig onze genadige Vader zijn, ons onze zonden nimmermeer toerekenende, en met alle dingen aan lichaam en ziel verzorgen, als Uw lieve kinderen en erfgenamen. Verleen ons ook Uw genade, dat wij, getroost ons kruis op ons nemende, onszelf verloochenen, onzen Heiland belijden, en in alle droefenis met opgeheven hoofd onzen Heere Jezus Christus uit den hemel verwachten, waar Hij onze sterfelijke lichamen aan zijn verheerlijkt lichaam gelijk maken, en ons tot zich nemen zal in eeuwigheid. Verhoor ons, o God en barmhartige Vader, door Jezus Christus, die ons aldus heeft leren bidden:
Onze Vader, die in de hemelen zijt;
Uw naam worde geheiligd.
Uw koninkrijk kome.
Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van den boze.
Want uw is het koninkrijk,
en de kracht,
en de heerlijkheid
in der eeuwigheid.
Wil ons ook door dit Heilig Avondmaal sterken in het algemeen ongetwijfeld Christelijk geloof, waarvan wij belijdenis doen met mond en hart, sprekende:
Ik geloof in God den Vader, den Almachtige Schepper des hemels en der aarde.
En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onzen Heere; die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden heeft onder Pontius Pilatus; is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; ten derden dage wederom opgestaan van de doden; opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders; van waar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
Ik geloof in den Heiligen Geest. Ik geloof een heilige, algemene, Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen; vergeving der zonden; wederopstanding des vleses; en een eeuwig leven. Amen. Opdat wij dan met het waarachtig hemelse brood Christus gespijzigd mogen worden, zo laat ons met onze harten niet aan het uiterlijke brood en wijn blijven hangen; maar onze harten opwaarts in den hemel verheffen, waar Jezus Christus is, onze Voorspraak, ter rechterhand zijns hemelsen Vaders, waarheen ons ook de Artikelen van ons Christelijk geloof wijzen; niet twijfelende, of wij zullen zo waarachtiglijk door de werking des Heiligen Geestes met zijn lichaam en bloed aan onze zielen gespijzigd en gelaafd worden, als wij het heilige brood en drank tot zijn gedachtenis ontvangen. Bij het breken en uitdelen des broods, zal de dienaar spreken:
Het brood, dat wij breken, is de gemeenschap des lichaams van Christus. Neemt, eet, gedenkt en gelooft dat het lichaam onzes Heeren Jezus Christus gebroken is tot een volkomen verzoening van al onze zonden. En als hij den drinkbeker geeft:
De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is de gemeenschap des bloeds van Christus."
Neemt, drinkt allen daaruit, gedenkt en gelooft dat het dierbaarbloed onzes Heeren Jezus Christus vergoten is tot een volkomen verzoening van al onze zonden.

Gebed
Psalm 132 vers: 9, 10 en 11
  1. Want Sion is van God begeerd,
    't Wordt met Zijn woning hoog vereerd;
    Hier, sprak Hij, die het al beheert,
    Hier zal Ik wonen naar Mijn lust;
    Hier is in eeuwigheid Mijn rust. 
  1. 'k Zal Sions, 'k zal der armen spijs,
    Hier zeeg'nen op de ruimste wijs;
    Hier zal Ik, Mijnen naam ten prijs,
    De priesters met Mijn heil bekleên,
    En 't volk doen juichen weltevreên. 
  1. Daar zal Ik David, door Mijn kracht,
    Een hoorn van rijkdom, eer en macht
    Doen rijzen uit zijn nageslacht.
    'k Heb Mijn gezalfden knecht een licht,
    Een held're lampe toegericht. 
Preek over Johannes 1:4-5

'Waar Christus verschijnt, wijkt de duisternis'

Psalm 24 vers: 5
  1. Verhoogt, o poorten, nu den boog;
    Rijst, eeuw'ge deuren, rijst omhoog;
    Opdat g' uw Koning moogt ontvangen.
    Wie is die Vorst, zo groot in kracht?
    't Is't Hoofd van 's hemels legermacht;
    Hem eren wij met lofgezangen. 
Nodiging tot de tafel des Heeren.
Tafel 1
Jesaja 60: 1 - 3
  1. Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op.
  2. Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.
  1. En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans, die u is opgegaan.
Psalm 43 vers: 3
  1. Zend, HEER, Uw licht en waarheid neder,
    En breng mij, door dien glans geleid,
    Tot Uw gewijde tente weder;
    Dan klimt mijn bange ziel gereder
    Ten berge van Uw heiligheid,
    Daar mij Uw gunst verbeidt. 
Tafel 2
Jesaja 60: 19 - 20
  1. De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid.
  1. Uw zon zal niet meer ondergaan, en uw maan zal haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen.
Psalm 4 vers: 4
  1. Gij hebt m' in 't hart meer vreugd gegeven,
    Dan and'ren smaken in een tijd,
    Als zij, door aards geluk verheven,
    Bij koorn en most wellustig leven,
    ln hunnen overvloed verblijd.
    Ik zal gerust in vrede slapen,
    En liggen ongestoord ter neer;
    Want Gij alleen, mijn schild en wapen,
    Schoon 't onheil schijnt voor mij geschapen,
    Zult mij doen zeker wonen, HEER. 
Tafel 3
Jesaja 61: 1 - 3
  1. De Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van harte, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis;
  2. Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wraak onzes Gods; om alle treurigen te troosten;
  1. Om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikebomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde.
Psalm 16 vers: 6
  1. Gij maakt eerlang mij 't levenspad bekend,
    Waarvan, in druk, 't vooruitzicht mij verheugde;
    Uw aangezicht, in gunst tot mij gewend,
    Schenkt mij in 't kort verzadiging van vreugde;
    De lieflijkheên van 't zalig hemelleven
    Zal eeuwiglijk Uw rechterhand mij geven. 
Tafel 4
Jesaja 61: 10 - 11
  1. Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, en als een bruid zich versiert met haar gereedschap.
  1. Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt, en gelijk een hof, hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten; alzo zal de Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken.
Psalm 98 vers: 1
  1. Zingt, zingt een nieuw gezang den HEERE,
    Dien groten God, die wond'ren deed;
    Zijn rechterhand, vol sterkt' en ere,
    Zijn heilig' arm wrocht heil na leed.
    Dat heil heeft God nu doen verkonden;
    Nu heeft Hij Zijn gerechtigheid,
    Zo vlekkeloos en ongeschonden,
    Voor 't heidendom ten toon gespreid. 
NB. voor het verlaten van iedere tafel geeft de predikant de zegen mee.
Dankgebed
Psalm 133 vers: 1 en 3
  1. Ai ziet, hoe goed, hoe lief'lijk is 't, dat zonen
    Van 't zelfde huis, als broeders, samen wonen,
    Daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd;
    't Is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd,
    De zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
    Die door haar reuk het hart verblijdt. 
  1. Waar liefde woont, gebiedt de HEER den zegen:
    Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen,
    En 't leven tot in eeuwigheid. 
Zegen