28 April 2024 Liturgie 28-04-2024 18:30

voorganger ds. M.M. van Campen uit Goes
Voorzang:
Psalm 49 vers: 1
  1. Gij, volken, hoort; waar g' in de wereld woont,
    't zij laag van staat, of hoog, met eer bekroond;
    't zij rijk of arm, komt, luistert naar dit woord.
    Mijn mond brengt niets dan lout're wijsheid voort,
    bij mij in 't hart opmerkzaam overdacht.
    Ik neig het oor, daar 'k op Gods inspraak wacht,
    naar 's HEEREN spreuk, en zal u, op de snaren
    der blijde harp, geheimen openbaren. 
Psalm 105 vers: 1 en 2
  1. Looft, looft, verheugd, den HEER der heren;
    Aanbidt Zijn naam, en wilt Hem eren;
    Doet Zijne glorierijke daân
    Alom den volkeren verstaan,
    En spreekt, met aandacht en ontzag,
    Van Zijne wond'ren dag aan dag. 
  1. Juicht, elk om strijd, met blijde galmen;
    Zingt, zingt den Hoogste vreugdepsalmen;
    Beroemt u in Zijn heil'gen naam;
    Dat die Hem zoeken, nu te zaâm
    Hun hart verenen tot Zijn eer,
    En zich verblijden in den HEER! 
Psalm 29 vers: 1 en 6
  1. Aardse machten, looft den HEER;
    Geeft den HEERE sterkt' en eer;
    Dat de lof van 's Hoogsten naam
    Aller groten roem beschaam'.
    Vorsten, 't voegt u, Hem, in't midden
    Van Zijn heiligdom, t' aanbidden:
    't Voegt u, met de Godgetrouwen,
    's HEEREN heerlijkheid t' ontvouwen. 
  1. Looft den HEER, die wond'ren werkt;
    Israël, Zijn volk, versterkt;
    Hem, die Jacobs heilig kroost
    Zeeg'nen zal met vreed' en troost. 
Psalm 113 vers: 1, 3 en 4
  1. Gij 's HEEREN knechten, looft den HEER;
    Looft Zijnen naam, verbreidt Zijn eer;
    De naam des HEEREN zij geprezen;
    Zijn roem zij door 't heelal verbreid,
    Van nu tot in all' eeuwigheid;
    Men loov' 't aanbidd'lijk Opperwezen. 
  1. Wie is gelijk aan onzen HEER?
    Aan God, die, tot Zijn eeuwig' eer,
    Zijn troon gevest heeft in den hemel?
    Die, daar Hij 't wereldrond gebiedt,
    Van Zijnen hogen zetel ziet
    Op 't laag en nietig aards gewemel? 
  1. Wie is aan onzen God gelijk?
    Die armen opricht uit het slijk;
    Nooddruftigen, van elk verstoten,
    Goedgunstig opheft uit het stof,
    En hen, verrijkt met eer en lof,
    Naast prinsen plaatst en wereldgroten? 
Psalm 150 vers: 1 en 2
  1. Looft God, looft Zijn naam alom;
    Looft Hem in Zijn heiligdom;
    Looft des HEEREN grote macht,
    In den hemel Zijner kracht;
    Looft Hem, om Zijn mogendheden,
    Looft Hem, naar zo menig blijk
    Van Zijn heerlijk koninkrijk,
    Voor Zijn troon en hier beneden. 
  1. Looft God, met bazuingeklank;
    Geeft Hem eer, bewijst Hem dank;
    Looft Hem, met de harp en luit;
    Looft Hem, met de trom en fluit;
    Looft Hem, op uw blijde snaren;
    Laat zich 't orgel overal
    Bij het juichend vreugdgeschal,
    Tot des HEEREN glorie, paren. 
Psalm 96 vers: 5 en 6
  1. Geeft d' eer aan 't eeuwig Opperwezen;
    Zijn naam wordt nooit genoeg geprezen;
    Verheft Zijn deugden, blij te moê;
    Brengt in Zijn huis Hem offer toe,
    Hem, Die de volken moeten vrezen. 
  1. Aanbidt Hem need'rig al uw leven,
    Hem, die, in 't heiligdom verheven,
    Een Godd'lijk licht van zich verspreidt;
    Leer, aarde, voor Zijn majesteit,
    Leer voor Zijn aangezichte beven. 
Mattheüs 28: 9 - 17
  1. En als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem.
  2. Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat henen, boodschapt Mijn broederen, dat zij heengaan naar Galilea, en aldaar zullen zij Mij zien.
  3. En als zij heengingen, ziet, enigen van de wacht kwamen in de stad, en boodschapten den overpriesters al de dingen, die geschied waren.
  4. En zij vergaderd zijnde met de ouderlingen, en te zamen raad genomen hebbende, gaven zij den krijgsknechten veel gelds,
  5. En zeiden: Zegt: Zijn discipelen zijn des nachts gekomen, en hebben Hem gestolen, als wij sliepen.
  1. En indien zulks komt gehoord te worden van den stadhouder, wij zullen hem tevreden stellen, en maken, dat gij zonder zorg zijt.
  2. En zij, het geld genomen hebbende, deden, gelijk zij geleerd waren. En dit woord is verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag.
  3. En de elf discipelen zijn heengegaan naar Galilea, naar den berg, waar Jezus hen bescheiden had.
  4. En als zij Hem zagen, baden zij Hem aan; doch sommigen twijfelden.
Markus 7: 7 - 7
  1. Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden zijn der mensen;
Lukas 24: 52 - 52
  1. En zij aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote blijdschap.
Johannes 4: 20 - 24
  1. Onze vaders hebben op dezen berg aangebeden; en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden.
  2. Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, den Vader zult aanbidden.
  3. Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden.
  1. Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken, die Hem alzo aanbidden.
  2. God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
Tekst: Mattheus 28:17a