09 June 2025 Liturgie 09-06-2025 09:30

Voorganger ds. P.C.H. Kleinbloesem uit Goudswaard
Voorzang:
Psalm 118 vers: 12
  1. Dit is de dag, de roem der dagen,
    Dien Isrels God geheiligd heeft;
    Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,
    Hem roemen, die ons blijdschap geeft.
    Och HEER, geef thans Uw zegeningen;
    Och HEER, geef heil op dezen dag;
    Och, dat men op deez' eerstelingen
    Een rijken oogst van voorspoed zag. 
Psalm 45 vers: 1 en 2
  1. Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen,
    Zal 't schoonste lied van enen Koning zingen;
    Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft;
    Is z' als de pen van een, die vaardig schrijft.
    Beminlijk Vorst, uw schoonheid hoog te loven,
    Gaat al het schoon der mensen ver te boven;
    Genâ is op uw lippen uitgestort,
    Dies G' eeuwiglijk van God gezegend wordt. 
  1. Gord, gord, o Held, uw zwaard aan uwe zijde,
    Uw blinkend zwaard, zo scherp gewet ten strijde;
    Vertoon uw glans, vertoon uw majesteit;
    Rijd zegenrijk in uwe heerlijkheid
    Op 't zuiv're woord der waarheid; rijd voorspoedig,
    En heers alom rechtvaardig en zachtmoedig;
    Uw rechterhand zal 't Godd'lijk rijk behoên,
    En in den krijg geduchte daden doen. 
Psalm 68 vers: 9
  1. Gods wagens, boven 't luchtig zwerk,
    Zijn tien- en tienmaal duizend sterk,
    Verdubbeld in getalen.
    Bij hen is Zijne Majesteit,
    Een Sinaï in heiligheid,
    Omringd van bliksemstralen.
    Gij voert ten hemel op, vol eer;
    De kerker werd Uw buit, o HEER!
    Gij zaagt Uw strijd bekronen
    Met gaven, tot der mensen troost,
    Opdat zelfs 't wederhorig kroost
    Altijd bij U zou wonen. 
Psalm 72 vers: 6, 7 en 8
  1. Ja, elk der vorsten zal zich buigen
    En vallen voor Hem neer;
    Al 't heidendom Zijn lof getuigen,
    Dienstvaardig tot Zijn eer.
    't Behoeftig volk, in hunne noden,
    In hun ellend' en pijn,
    Gans hulpeloos tot Hem gevloden,
    Zal Hij ten redder zijn. 
  1. Nooddruftigen zal Hij verschonen;
    Aan armen, uit genâ,
    Zijn hulpe ter verlossing tonen;
    Hij slaat hun zielen gâ.
    Als hen geweld en list bestrijden,
    Al gaat het nog zo hoog;
    Hun bloed, hun tranen en hun lijden
    Zijn dierbaar in Zijn oog.
  1. Zo moet de Koning eeuwig leven!
    Bidt elk met diep ontzag;
    Men zal Hem 't goud van Scheba geven,
    Hem zeeg'nen, dag bij dag.
    Is op het land een handvol koren,
    Gekoesterd door de zon,
    't Zal op 't gebergt' geruis doen horen,
    Gelijk de Libanon. 
Psalm 87 vers: 3 en 4
  1. De Filistijn, de Tyriër, de Moren,
    Zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht;
    Van Sion zal het blijde nageslacht
    Haast zeggen: Deez' en die is daar geboren. 
  1. God zal ze Zelf bevestigen en schragen,
    En op Zijn rol, waar Hij de volken schrijft,
    Hen tellen, als in Isrel ingelijfd,
    En doen den naam van Sions kind'ren dragen. 
Psalm 143 vers: 10
  1. Leer mij, o God van zaligheden,
    Mijn leven in Uw dienst besteden;
    Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand;
    Uw goede Geest bestier' mijn schreden,
    En leid' mij in een effen land. 
Filippenzen 2: 1 - 30
  1. Indien er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn;
  2. Zo vervult mijn blijdschap, dat gij moogt eensgezind zijn, dezelfde liefde hebbende, van een gemoed en van een gevoelen zijnde.
  3. Doet geen ding door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid achte de een den ander uitnemender dan zichzelven.
  4. Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen der anderen is.
  5. Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was;
  6. Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode even gelijk te zijn;
  7. Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden;
  8. En in gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja, den dood des kruises.
  9. Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is;
  10. Opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn.
  11. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders.
  12. Alzo dan, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijd gehoorzaam geweest zijt, niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veelmeer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven:
  13. Want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen.
  14. Doet alle dingen zonder murmureren en tegenspreken;
  15. Opdat gij moogt onberispelijk en oprecht zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld;
  1. Voorhoudende het woord des levens, mij tot een roem tegen den dag van Christus, dat ik niet tevergeefs heb gelopen, noch tevergeefs gearbeid.
  2. Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd worde over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijde ik mij, en verblijde mij met u allen.
  3. En om datzelfde verblijdt gij u ook, en verblijdt ook ulieden met mij.
  4. En ik hoop in den Heere Jezus Timotheus haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben.
  5. Want ik heb niemand, die even alzo gemoed is, dewelke oprechtelijk uw zaken zal bezorgen.
  6. Want zij zoeken allen het hunne, niet hetgeen van Christus Jezus is.
  7. En gij weet zijn beproeving, dat hij, als een kind zijn vader, met mij gediend heeft in het Evangelie.
  8. Ik hoop dan wel dezen van stonde aan te zenden, zo haast als ik in mijn zaken zal voorzien hebben;
  9. Doch ik vertrouw in den Heere, dat ik ook zelf haast tot u komen zal.
  10. Maar ik heb nodig geacht tot u te zenden Epafroditus, mijn broeder, en medearbeider en medestrijder, en uw afgezondene, en bedienaar mijner nooddruft;
  11. Dewijl hij zeer begerig was naar u allen, en zeer beangst was, omdat gij gehoord hadt, dat hij krank was.
  12. En hij is ook krank geweest tot nabij den dood; maar God heeft Zich zijner ontfermd; en niet alleen zijner, maar ook mijner, opdat ik niet droefheid op droefheid zou hebben.
  13. Zo heb ik dan hem te spoediger gezonden, opdat gij, hem ziende, wederom u zoudt verblijden, en ik te min zou droevig zijn.
  14. Ontvangt hem dan in den Heere, met alle blijdschap, en houdt dezulken in waarde.
  15. Want om het werk van Christus was hij tot nabij den dood gekomen, zijn leven niet achtende, opdat hij het gebrek uwer bediening aan mij vervullen zou.