Psalm 126

  1. Wanneer de HEER, uit 's vijands macht, 't Gevangen Sion wederbracht, En dat verlost' uit nood en pijn, Scheen 't ons een blijde droom te zijn. Wij lachten, juichten; onze tongen Verhieven 's HEEREN naam, en zongen. Toen hieven zelfs de heid'nen aan: De HEER heeft hun wat groots gedaan. 
  2. God heeft bij ons wat groots verricht; Hij zelf heeft onzen druk verlicht; Hij heeft door wond'ren ons bevrijd; Dies juichen wij, en zijn verblijd. Breng, HEER, al Uw gevang'nen weder; Zie verder op Uw erfvolk neder; Verkwik het, als de watervloed, Die 't zuiderland herleven doet. 
  1. Die hier bedrukt met tranen zaait, Zal juichen, als hij vruchten maait; Die 't zaad draagt, dat men zaaien zal, Gaat wenend voort, en zaait het al; Maar hij zal, zonder ramp te schromen, Eerlang met blijdschap wederkomen, En met gejuich, ter goeder uur Zijn schoven dragen in de schuur.