Psalm 125

  1. Hij zal noch wank'len, noch bezwijken, Die op den HEER vertrouwt, En op Zijn goedheid bouwt; Hij zal, als Sions berg, nooit wijken, Wiens grondslag door geen aards vermogen Ooit wordt bewogen. 
  2. Gelijk 't gebergt', dat, hoog gerezen, Om Salem ligt gespreid, Zo is, in eeuwigheid, De HEER rondom hen, die Hem vrezen; Rondom Zijn volk, 't welk Hij wil hoeden Voor tegenspoeden. 
  1. Want hoe de bozen zich doen schromen Door wrede heerschappij, Nog zal hun dwing'landij Niet rusten op het lot der vromen, Opdat zij nooit, van 't recht geweken, Zichzelven wreken. 
  2. Geef, HEER, den goeden Uwen zegen; Doe wèl aan 't vroom gemoed; Maar hem, die onrecht doet, En die zich neigt tot kromme wegen, Zal God verdoen; doch Isrel leven En vrede geven.