Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. (44:2) O God! wij hebben het met onze oren gehoord, onze vaders hebben het ons verteld: Gij hebt een werk gewrocht in hun dagen, in de dagen van ouds.
(44:3) Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten.
(44:4) Want zij hebben het land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt.
(44:5) Gij Zelf zijt mijn Koning, o God! gebied de verlossingen Jakobs.
(44:6) Door U zullen wij onze wederpartijders met hoornen stoten; in Uw Naam zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan.
(44:7) Want ik vertrouw niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen.
(44:8) Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd.
(44:9) In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid. Sela.
(44:10) Maar nu hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt, dewijl Gij met onze krijgsheiren niet uittrekt.
(44:11) Gij doet ons achterwaarts keren van den wederpartijder; en onze haters beroven ons voor zich.
(44:12) Gij geeft ons over als schapen ter spijze, en Gij verstrooit ons onder de heidenen.
(44:13) Gij verkoopt Uw volk om geen waardij; en Gij verhoogt hun prijs niet.
(44:14) Gij stelt ons onze naburen tot smaad, tot spot en schimp dengenen, die rondom ons zijn.
(44:15) Gij stelt ons tot een spreekwoord onder de heidenen, tot een hoofdschudding onder de volken.
(44:16) Mijn schande is den gansen dag voor mij, en de schaamte mijns aangezichts bedekt mij;
(44:17) Om de stem des honers en des lasteraars, vanwege den vijand en den wraakgierige.
(44:18) Dit alles is ons overkomen, nochtans hebben wij U niet vergeten, noch valselijk gehandeld tegen Uw verbond.
(44:19) Ons hart is niet achterwaarts gekeerd, noch onze gang geweken van Uw pad.
(44:20) Hoewel Gij ons verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een doodsschaduw bedekt hebt.
(44:21) Zo wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen tot een vreemden God uitgebreid,
(44:22) Zou God zulks niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten.
(44:23) Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen.
(44:24) Waak op, waarom zoudt Gij slapen, HEERE! Ontwaak, verstoot niet in eeuwigheid.