1. Ik zal Mijn hand uitstrekken tegen Judaen tegen alle inwoners van Jeruzalem.Ik zal van deze plaats uitroeien het overblijfsel van de Baäl,de naam van de afgodspriesters, met de priesters,
  2. en hen die zich neerbuigen op de dakenvoor het leger aan de hemel,en hen die zich neerbuigen en zweren bij de HEEREén zweren bij Malcam,
  3. en die zich van de HEERE afkeren, bij Hem vandaan,en die de HEERE niet hebben gezochten niet naar Hem hebben gevraagd.
  1. Het woord van de HEERE dat gekomen is tot Zefanja, de zoon van Cusji, de zoon van Gedalia, de zoon van Amarja, de zoon van Hizkia, in de dagen van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda.
  2. Ik zal alles volkomen wegvagenvan de aardbodem, spreekt de HEERE.
  3. Ik zal mens en dier wegvagen,Ik zal de vogels in de lucht en de vissen in de zee wegvagenen de struikelblokken, samen met de goddelozen;ja, Ik zal de mensen uitroeienvan de aardbodem, spreekt de HEERE.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.