1. Aan hem nu die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar wat men hem verschuldigd is.
  2. Bij hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid.
  3. Zoals ook David de mens zalig spreekt aan wie God gerechtigheid toerekent, zonder werken:
  1. Wat zullen wij dan zeggen dat Abraham, onze vader, wat het vlees betreft verkregen heeft?
  2. Immers, als Abraham uit werken gerechtvaardigd is, heeft hij iets om zich op te beroemen, maar niet bij God.
  3. Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem tot gerechtigheid gerekend.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.