1. En wanneer de Israëlieten dan het jubeljaar zouden hebben, dan zou hun erfelijk bezit voorgoed toegevoegd worden aan het erfelijk bezit van de stam waartoe zij zouden behoren, en zou hun erfelijk bezit afgenomen worden van het erfelijk bezit van de stam van onze vaderen.
  2. Toen gebood Mozes de Israëlieten volgens het bevel van de HEERE: De stam van de nakomelingen van Jozef heeft gelijk.
  3. Dit is het woord dat de HEERE met betrekking tot de dochters van Zelafead geboden heeft: Laten zij tot vrouw worden van wie goed is in hun ogen, als zij tenminste tot vrouw worden van iemand uit het geslacht van de stam van hun vader.
  1. En de familiehoofden van het geslacht van de nakomelingen van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse, uit de geslachten van de nakomelingen van Jozef, kwamen naar voren en spraken ten overstaan van Mozes en ten overstaan van de leiders, de andere familiehoofden van de Israëlieten,
  2. en zeiden: De HEERE heeft mijn heer geboden dit land door het lot aan de Israëlieten in erfelijk bezit te geven; en mijn heer werd door de HEERE geboden het erfelijk bezit van onze broeder Zelafead aan zijn dochters te geven.
  3. Wanneer zij nu voor een van de zonen van de andere stammen van de Israëlieten tot vrouw zouden worden, dan zou hun erfelijk bezit afgenomen worden van het erfelijk bezit van onze vaderen, en toegevoegd worden aan het erfelijk bezit van de stam waartoe zij zouden gaan behoren; zo zou ons erfelijk bezit, dat door het lot is bepaald, ons worden afgenomen.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.