1. Hoor, onze God, dat wij een voorwerp van verachting zijn en doe hun smaad terugkeren op hun eigen hoofd: geef hen over als buit in een land van gevangenschap.
  2. Bedek hun ongerechtigheid niet en laat hun zonde niet uitgewist worden van voor Uw aangezicht, want zij hebben U getergd tegenover de bouwers.
  3. Maar wij bouwden de muur, zodat heel de muur tot de helft ervan aaneengevoegd werd, want het hart van het volk was erop gericht om te werken.
  1. Het gebeurde, toen Sanballat gehoord had dat wij de muur herbouwden, dat hij in woede ontstak en zeer geƫrgerd was. Hij bespotte de Joden
  2. en zei in tegenwoordigheid van zijn broeders en het leger van Samaria: Wat doen die zwakke Joden? Zal men hen hun gang laten gaan? Gaan ze offers brengen? Willen ze het vandaag nog klaarkrijgen? Willen ze de stenen uit de puinhopen weer tot leven wekken, hoewel die verbrand zijn?
  3. En Tobia, de Ammoniet, stond naast hem en zei: Ook al bouwen ze, als er slechts een vos op klimt, maakt hij een bres in hun stenen muur.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.