1. Ik weet wat ik doen zal, opdat ze mij, wanneer ik afgezet ben als rentmeester, in hun huizen ontvangen.
  2. En hij riep de schuldenaars van zijn heer één voor één bij zich en zei tegen de eerste: Hoeveel bent u mijn heer schuldig?
  3. En hij zei: Honderd vaten olie. En hij zei tegen hem: Neem uw schuldbekentenis, ga zitten en schrijf snel vijftig.
  1. En Hij zei ook tegen Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens, die een rentmeester had, en deze werd bij hem aangeklaagd dat hij zijn goederen verkwistte.
  2. En hij riep hem en zei tegen hem: Wat is dit wat ik over u hoor? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap, want u kunt niet langer rentmeester zijn.
  3. En de rentmeester zei bij zichzelf: Wat moet ik doen, omdat mijn heer dit rentmeesterschap van mij afneemt? Spitten kan ik niet en voor bedelen schaam ik mij.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.