1. Dit was de reden waarom Jozua hen besneed: heel het volk dat uit Egypte getrokken was, de mannen, alle strijdbare mannen, waren onderweg gestorven in de woestijn, nadat zij uit Egypte getrokken waren.
  2. Immers, al het volk dat er uittrok, was besneden. Al het volk echter dat onderweg geboren was in de woestijn, nadat zij uit Egypte getrokken waren, hadden zij niet besneden.
  3. Want de Israëlieten waren veertig jaar onderweg in de woestijn, totdat heel het volk van strijdbare mannen die uit Egypte getrokken waren, omgekomen was. Zij hadden niet naar de stem van de HEERE geluisterd, en daarom had de HEERE hun gezworen dat Hij aan hen het land dat de HEERE aan hun vaderen gezworen had ons te geven, niet zou laten zien, een land dat overvloeit van melk en honing.
  1. Toen al de koningen van de Amorieten aan deze zijde van de Jordaan, namelijk ten westen daarvan, en al de koningen van de Kanaänieten aan de zee hoorden dat de HEERE het water van de Jordaan had doen opdrogen voor de ogen van de Israëlieten, totdat wij overgestoken waren, gebeurde het dat hun hart wegsmolt van angst, en er was geen moed meer in hen vanwege de Israëlieten.
  2. In die tijd zei de HEERE tegen Jozua: Maak u stenen messen en besnijd de Israëlieten opnieuw, voor de tweede keer.
  3. Toen maakte Jozua voor zich stenen messen en besneed de Israëlieten op de Heuvel van de voorhuiden.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.