1. Zo hebben de zonen van Jozef, Manasse en Efraïm, hun erfbezit ontvangen.
  2. Het gebied van de nakomelingen van Efraïm, naar hun geslachten, is als volgt: de zuidgrens van hun erfelijk bezit begint oostelijk van Atroth-Addar en loopt tot aan Hoog-Beth-Horon.
  3. De grens komt uit bij de zee. De oostgrens begint ten noorden van Michmetath. Vervolgens buigt de grens af naar het oosten, naar Taänat-Silo, en gaat hij langs de oostzijde van Janoah.
  1. Daarna kwam het lot uit op de nakomelingen van Jozef: de grens loopt vanaf de Jordaan bij Jericho, ten oosten van het water van Jericho, van Jericho omhoog naar de woestijn, door het bergland van Bethel.
  2. Vanaf Bethel komt hij uit bij Luz, en gaat vervolgens langs het gebied van de Arkiet, langs Ataroth.
  3. Dan loopt hij naar beneden, in westelijke richting, naar het gebied van de Jafletiet, tot aan het gebied van Laag-Beth-Horon en tot Gezer. Zijn eindpunt ligt bij de zee.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.