1. Maar Elihu had met spreken gewacht op Job, omdat zij ouder van dagen waren dan hij.
  2. Toen Elihu echter zag dat er geen antwoord was in de mond van die drie mannen, ontstak zijn woede.
  3. Daarom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheël, de Buziet, en zei:Ik ben jonger van dagen,maar jullie zijn stokoud;daarom was ik beschroomd en bevreesdom jullie mijn gevoelen te vertellen.
  1. Toen hielden deze drie mannen op Job te antwoorden, omdat hij in zijn eigen ogen rechtvaardig was.
  2. Toen ontstak de woede van Elihu, de zoon van Baracheël, de Buziet, uit het geslacht van Ram. Tegen Job ontstak zijn woede, omdat die zichzelf rechtvaardigde tegenover God.
  3. Zijn woede ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij geen antwoord vonden, maar Job toch schuldig verklaarden.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.