1. Ik zond tot u al Mijn dienaren, de profeten, vroeg en laat, om te zeggen: Doe deze gruwelijke zaak toch niet, die Ik haat.
  2. Maar zij hebben niet geluisterd en hebben hun oor niet geneigd door zich van hun slechtheid te bekeren door geen reukoffers meer te brengen aan andere goden.
  3. Daarom zijn Mijn grimmigheid en Mijn toorn uitgegoten en hebben die gebrand in de steden van Juda en op de straten van Jeruzalem. Zij zijn geworden tot een puinhoop, tot een woestenij, zoals het heden ten dage is.
  1. Het woord dat gekomen is tot Jeremia voor alle Judeeërs die in het land Egypte woonden, die woonden in Migdol, in Tachpanhes, in Nof en in het land van Pathros:
  2. Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: U hebt zelf al het onheil gezien dat Ik over Jeruzalem en over al de steden van Juda gebracht heb. Zie, zij zijn heden ten dage een puinhoop, zodat er geen bewoner meer in is,
  3. vanwege hun slechtheid die zij gedaan hebben om Mij tot toorn te verwekken, daarmee dat zij doorgingen met reukoffers te brengen en andere goden te dienen, die zij niet hebben gekend, zij, evenmin als u en uw vaderen.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.