1. Nu dan, zie, ik heb u vandaag losgemaakt van de ketenen die om uw handen waren. Als het goed is in uw ogen om met mij naar Babel te komen, kom mee, en ik zal mijn oog op u gericht houden. Maar is het kwalijk in uw ogen om met mij mee naar Babel te komen, laat het. Zie, heel het land ligt vóór u: Ga daarheen, waar het in uw ogen goed en juist is te gaan.
  2. Zolang hij nog niet terugkeert, wendt u zich dan tot Gedalia, de zoon van Ahikam, de zoon van Safan, die de koning van Babel heeft aangesteld over de steden van Juda, en verblijf bij hem te midden van het volk. Of ga daarheen, waar het in uw ogen juist is te gaan. Daarop gaf de bevelhebber van de lijfwacht hem voedsel voor onderweg en een geschenk, en liet hij hem gaan.
  3. Zo kwam Jeremia bij Gedalia, de zoon van Ahikam, in Mizpa. Hij verbleef bij hem te midden van het volk dat in het land was overgebleven.
  1. Het woord dat van de HEERE gekomen is tot Jeremia, nadat Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, hem uit Rama weg had laten gaan, toen hij hem gevangengenomen had, en hij in ketenen geboeid was te midden van alle ballingen uit Jeruzalem en Juda, die weggevoerd werden naar Babel.
  2. De bevelhebber van de lijfwacht liet Jeremia halen en zei tegen hem: De HEERE, uw God, heeft dit kwaad over deze plaats uitgesproken,
  3. en de HEERE heeft het doen komen en gedaan zoals Hij gesproken had, want u hebt tegen de HEERE gezondigd en niet naar Zijn stem geluisterd. Daarom is dit woord aan u geschied.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.