1. Want hun moeder heeft hoererij bedreven;zij die van hen zwanger is geweest, heeft zich schandelijk gedragen.Zij zegt immers:Ik ga achter mijn minnaars aan;die geven mij mijn brood en mijn water,mijn wol en mijn vlas,mijn olie en mijn drank.
  2. Daarom, zie, Ik ga uw weg met dorens omheinen,Ik zal haar met een muur omgeven,zodat zij haar paden niet zal kunnen vinden.
  3. Zij zal haar minnaars najagen, maar hen niet inhalen;hen zoeken, maar hen niet vinden.Dan zal zij zeggen:Ik ga, ik keer terug naar mijn vorige Man,want toen had ik het beter dan nu.
  1. Klaag uw moeder aan, klaag haar aan,want zij is Mijn vrouw nieten Ik ben haar Man niet.Laat zij haar hoererij van haar gezicht wegdoen,en haar overspel van tussen haar borsten.
  2. Anders zal Ik haar naakt uitkleden,haar neerzetten als op haar geboortedag,haar maken als de woestijn,haar doen worden als een dor landen haar doen sterven van de dorst.
  3. Ook over haar kinderen zal Ik Mij niet ontfermen,omdat zij kinderen van de hoererijen zijn.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.