1. Maar Ik ben de HEERE, uw God, sinds het land Egypte.Een God behalve Mij mag u daarom niet erkennen,en buiten Mij is er geen Heiland.
  2. Ík heb u gekend in de woestijn,in een land van droogte.
  3. Net als hun weiden raakten zij verzadigd.Toen zij verzadigd waren, verhief hun hart zich.Daarom hebben zij Mij vergeten.
  1. Telkens wanneer Efraïm sprak, was er schrik,hij verhief zich in Israël;hij maakte zich echter schuldig aan de Baäl,en hij stierf.
  2. En nu zijn zij doorgegaan met zondigen:zij hebben zich een gegoten beeld gemaaktvan hun zilver, en afgodsbeelden naar hun inzicht,allemaal werk van vaklieden.Zij zeggen van hen:Mensen die offeren,kussen kalveren.
  3. Daarom zullen zij worden als een morgenwolk,ja, als een vroeg opkomende dauw die verdwijnt,als kaf dat van een dorsvloer wegstuift,en als rook uit een venster.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.