1. Nauwelijks was ik hen voorbijgegaanof ik vond Hem Die ik innig liefheb.Ik greep Hem vast, liet Hem niet meer los,tot ik Hem gebracht had in het huis van mijn moeder,in de binnenkamer van haar die mij gebaard heeft.
  2. Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem,als bij de gazellen of bij de hinden op het veld,dat u de liefde niet opwekt of aanwakkert,voordat het haar behaagt.
  3. Wie is zij die daar uit de woestijn komt,als zuilen van rook,in een wolk van mirre en wierook,van allerlei geurige kruiden van de koopman?
  1. Op mijn bed zocht ik in de nachtenHem Die ik innig liefheb.Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet.
  2. Ik dacht: Laat ik toch opstaan en in de stad rondtrekken,door de straten en over de pleinen,Hem zoeken, Die ik innig liefheb.Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet.
  3. De wachters,die in de stad de ronde deden, vonden mij.Ik zei: Hebt u Hem gezien Die ik innig liefheb?
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.