1. Ik zal haken in uw kaken slaanen de vis van uw rivieren aan uw schubben hechten.Ik zal u uit het midden van uw rivieren omhoogtrekken,ja, al de vis van die rivieren van u zal zich aan uw schubben hechten.
  2. Ik zal u neerwerpen, woestijnwaarts,u en al de vis van uw rivieren.Op het open veld zult u vallen,u zult niet verzameld worden en niet bijeengeraapt worden.Aan de wilde dieren van de aarde en aan de vogels in de luchtheb Ik u tot voedsel gegeven.
  3. En al de inwoners van Egypte zullen wetendat Ik de HEERE ben,omdat zij voor het huis van Israëleen rietstaf geweest zijn.
  1. Het woord van de HEERE kwam tot mij in het tiende jaar, in de tiende maand, op de twaalfde van de maand:
  2. Mensenkind, richt uw blik op de farao, de koning van Egypte, en profeteer tegen hem en tegen heel Egypte.
  3. Spreek, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE:Zie, Ik zál u, farao,koning van Egypte,groot zeemonster,dat in het midden van zijn rivieren ligt,dat gezegd heeft: Mijn Nijl is van mijen ik heb die zelf voor mij gemaakt!
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.