1. Toen zei de koning: Wie is er in de voorhof? – Nu was Haman de buitenste voorhof van het huis van de koning binnengekomen om de koning te zeggen dat men Mordechai zou hangen aan de galg die hij voor hem had laten oprichten. –
  2. En de hovelingen van de koning zeiden tegen hem: Zie, Haman staat in de voorhof. Toen zei de koning: Laat hem binnenkomen.
  3. Toen Haman binnengekomen was, zei de koning tegen hem: Wat moet worden gedaan voor de man aan wie het de koning behaagt eer te bewijzen? Toen dacht Haman bij zichzelf: aan wie behaagt het de koning meer eer te bewijzen dan aan mij?
  1. In die nacht was de slaap van de koning geweken. Hij zei dat men het gedenkboek, de kronieken, moest brengen, en die werden in de tegenwoordigheid van de koning gelezen.
  2. Men vond daarin beschreven dat Mordechai over Bigthana en Teres, twee hovelingen van de koning, uit de kring van de deurwachters, verteld had dat ze de hand aan koning Ahasveros wilden slaan.
  3. Toen zei de koning: Welk eerbewijs en welke onderscheiding is hiervoor aan Mordechai verleend? En de hovelingen van de koning die hem dienden, zeiden: Er is niets aan hem verleend.
Door de copyrights van de Herziene Statenvertaling kunnen we u hier slechts enkele verzen laten zien. U kunt de verzen van de Herziene Statenvertaling wel toevoegen aan uw liturgie.